Momenteel maak ik de inhoud van een nieuwe digitale tentoonstelling van het Nationaal Comite 4en5 mei rond het thema Homoseksualiteit in de tweede wereldoorlog. Het Comité is met die digitale tentoonstellingen begonnen om meer aspecten rond persoonlijke levens gedurende de oorlog aan de orde te kunnen stellen voor een uiteenlopend publiek. Visuele en schriftelijke bronnen krijgen veel aandacht.
Met dit onderwerp heb ik me de afgelopen twintig jaar af en aan beziggehouden en alle haken en ogen er omheen zijn me goed bekend – maar dat wil niet zeggen dat ze opgelost zijn, al is de focus wellicht wat verlegd. In willekeurige volgorde zijn dit enkele dilemma’s:
– Wat hebben homoseksualiteit en de tweede wereldoorlog eigenlijk met elkaar te maken?
– In Nederland is er toch nauwelijks iemand vervolgd wegens homoseksualiteit, dus waarom moet je hier aandacht aan besteden?
– Kan je de lotgevallen van mensen in de oorlog eigenlijk wel schetsen rond een beperkt aspect als seksuele voorkeur? En wie komt er dan wel of niet in aanmerking?
Geen ruimte voor afwijkend gedrag
Seksualiteit en genderpolitiek waren een belangrijk aspect van de ideologie van de nationaal-socialisten. De nazi-staat was er mee verweven. Daarbij hanteerden ze uiterst traditionele en conservatieve opvattingen over genderstereotyp gedrag en gendergebonden taken. De grensbewaking was gebaseerd op intimidatie, terreur en uitsluiting. Zeker in het begin van de nationaal-socialistische periode, eind jaren twintig en begin jaren dertig, was er een diffuse grenslijn tussen wat acceptabel en niet-acceptabel was, tussen de kameraadschappelijke erotiek van de Männerbund en de gevaren voor het voortbestaan van het ‘gezonde volk’. De eerste homoseksuelen die gearresteerd werden en in de vroege concentratiekampen terecht kwamen waren travestieten en hoerenjongens. Veel homoseksuele mannen werden aangegeven door hun buren. Vrouwen werden geacht hun mond te houden en zich voort te planten. Wie dat weigerde wachtte straf als ‘asociale’.
Relevantie voor Nederland
De situatie in Nederland aan de vooravond van de Duitse bezetting was niet bepaald homovriendelijk. In het wetboek van Strafrecht stond paragraaf 248bis, die seksueel contact tussen een meerderjarige en een minderjarige verbood. De grens van meerderjarigheid lag bij 21 jaar. Wanneer de betrokken minderjarige jonger dan 16 jaar was, trad artikel 247 in werking. De artikelen golden voor beide geslachten. Hoewel meerderjarige homoseksuelen dus op papier weinig te duchten hadden, viel dat in de praktijk tegen. Veel politiekorpsen hielden lijsten van homoseksuele mannen bij, bij voorbeeld wanneer zij betrapt werden op overtreding van het beruchte ‘5 minuten artikel’ bij waterplaatsen. Ook werden mannen (en ook wel vrouwen) aangegeven bij de politie door familie of beuren, ook al hadden ze niks misdreven.
Meteen na de Duitse bezetting werd al heel snel de Duitse verordening 81/40 uitgevaardigd, die alle seksueel contact tussen mannen verbood. De uitvoering werd overgelaten aan de Nederlandse politie, tenzij er sprake was van een Duits belang, bij voorbeeld wanneer een van de betrokkenen een Duitser was, of wanneer de betrokkene joods was. Ook mensen die opgepakt werden wegens een overtreding, zoals luisteren naar de Engelse radio, liepen een risico aan de SD te worden overgedragen. Zo kwamen de lijsten die de Nederlandse politie had, handig van pas. Op basis van verordening 81/40 werden, net als in Duitsland, vooral jonge jongens opgepakt, die men verdacht in the ‘business’ te zitten. Zo werd ook Tiemon Hofman (link) opgepakt.
Naar het concentratiekamp
Joden die de politie kende als homoseksueel, werden versneld opgepakt en aan de SD overgedragen. Zo weten we van tenminste 14 joodse homoseksuelen die vermoord werden in Auschwitz of Sobibor. Om kwam ook Percy Gothein, een Duitse schrijver die tijdelijk in Nederland verbleef. In Duitsland werd hij al in de gaten gehouden wegens homoseksueel gedrag. Daarnaast had hij contacten met enkele Duitse verzetsgroepen tegen Hitler.
Of dit de reden was van zijn arrestatie is niet duidelijk, volgens andere berichten werd hij op 30 juli 1944 ‘in flagrante’ opgepakt, in bed met twee jongens. Inderdaad werden tegelijkertijd twee jongens opgepakt, van wie een, de half-joodse Vincent Weyand in februari 1945 in Buchenwald stierf. Gothein overleed in concentratiekamp Neuengamme. (Zie Marita Keilson-Lauritz Centaurenliefdee, in Het begint met nee zeggen, 2006). Tot zover zijn er voor mij weinig dilemma’s over de relevantie van homoseksualiteit voor een deel van de slechte afloop van deze oorlogsgeschiedenissen.
Verzet
De geschiedenis van de tweede wereldoorlog is er echter niet alleen een van vervolging, maar ook van verzet. Daar wordt het dilemma groter. Want in hoeverre was homoseksualiteit een factor bij de beslissing tot verzetsdeelname? En was seksuele voorkeur een relevant gegeven in het leven van de betrokkene?
Er is slechts één verzetsdeelnemer bij wie dit onherroepelijk vast staat: beeldend kunstenaar Willem “Tiky” Arondéus, een van de deelnemers aan de overval op het Amsterdamse bevolkingsregister op 27 maart 1943. Er waren meer leden van de verzetsgroep van Gerrit van der Veen homoseksueel, sommigen zoals Frieda Belinfante vrij openlijk, anderen niet open, maar Arondéus vraagt vlak voordat hij geëxecuteerd zal worden op 1 juli 1943 aan zijn vriendin Lau Mazirel de buitenwereld te laten weten ‘dat homo’s niet minder moedig hoefden te zijn dan andere mensen.’
Om deze groep te illustreren besteden we in de tentoonstelling aandacht aan Arondéus en Belinfante. Er waren andere verzetsmensen, van wie we nu weten dat ze homoseksueel waren, maar waar we niet van weten hoe relevant dat voor hun verzetsdeelname was. Willy Niemeijer, de Groningse industrieel, kwam om in Neuengamme. Han Stijkel was een vriend van jhr Schorer, de oprichter van de eerste Nederlandse homorechtenorganisatie, het NWHK, en was al vroeg bezig met de strijd tegen het fascisme, ook in Spanje. Hij hielp Schorer in mei 1940 het archief en de ledenadministratie van het NWHK te vernietigen. Later had hij zijn eigen verzetsgroep, die informatie naar Engeland overbracht. Ook hij werd in juli 1943 gefusilleerd. Van verzetsman Tom Rot weten we, dat hij zijn homoseksuele activiteiten in de oorlog bewust stopzette, om geen extra risico te lopen.
Verschillende mensen van het eerste uur van het COC hebben in het verzet gezeten. Dat heeft er mede toe bijgedragen dat het COC na de oprichting eind 1946, dit jaar 70 jaar gelden, tamelijk welwillend door de autoriteiten – nog steeds niet bijster homovriendelijk – werden bejegend. Hun ervaringen in de oorlog zullen zeker bijgedragen hebben aan het nemen van meer maatschappelijke risico’s na de oorlog. Van Benno Premsela, die ondergedoken zat omdat hij joods was – kennen we de uitspraak dat hij zich na de oorlog niet meer verstoppen wilde. Hij had het overleefd en putte daaruit grote kracht.
Waar zijn de vrouwen?
Tot nu toe is slechts de naam van één vrouw gevallen: Frieda Belinfante. Merkwaardigerwijs was zij ook op de grote tentoonstelling over de Duitse LHBT geschiedenis, die afgelopen jaar in het Deutsches Historisches Museum in Berlijn werd gehouden, de enige vrouw van wie de oorlogsgeschiedenis werd getoond.
Waren er dan geen andere vrouwen? Dat brengt mij op het grootste dilemma. Waar zijn de vrouwen?
In de eerste decennia na de oorlog was er vrijwel geen aandacht voor het verzetswerk van vrouwen. Ze werden, net als in de rest van de maatschappij, in ondergeschikte zwijgende posities geplaatst, zoals koerierster. Het duurde tot ver in de jaren zeventig voor er – onder invloed van het feminisme – iets meer onderzocht werd over de rol van vrouwen in het verzet. De laatste jaren heeft Marian Schwegmann, tot voor kort directeur van het NIOD, enkele malen op deze omissies gewezen. Maar – met uitzondering van Frieda Belinfante – lijken ze allemaal heteroseksueel, of misschien wel helemaal niet seksueel. Het is in ieder geval een feit dat de verzetsvrouwen zich daar zelf ook niet over hebben uitgesproken. Toch lopen er in een aantal van deze levensgeschiedenissen opmerkelijk veel ‘significante anderen’ van het vrouwelijk geslacht rond. Daar zit dus het dilemma. Want wie zijn wij om te speculeren over iets waar ze zich zelf nooit over hebben uitgesproken?
De discussie over de seksuele voorkeur van vrouwen in het verleden is bepaald niet nieuw. Ook ten aanzien van de geschiedenis van het vroege feminisme in de 18e en 19e eeuw speelde het, zeker wanneer het over periodes ging voor de ‘uitvinding’ van homoseksualiteit als identiteit. ‘Does it matter if they did it?’ vroeg de Engelse lesbische theoretica Sheila Jeffreys zich in 1989 af (Sheila Jeffreys, ‘Does It Matter If They Did It?’, in Lesbian History Group, eds., Not a Passing Phase: Reclaiming Lesbians in History 1840- 1875. London: Women’s Press, 1989))
Er waren allerlei redenen waarom vrouwen minder zichtbaar waren dan homoseksuele mannen, die eerder te maken kregen met het medisch en juridisch vertoog rond homoseksueel gedrag, en met de noodzaak dat gedrag in de publieke ruimte uit te oefenen. Vrouwelijke levens waren minder publiek, vrouwelijk verlangen meer diffuus en tot in de jaren zestig van de vorige eeuw heerste wat ik in mijn proefschrift ‘Een stilzwijgende samenzwering’ heb genoemd.
Wat opvalt aan verzetsvrouwen is hun onafhankelijkheid en het lef dat zij hadden om in het verzet te gaan, sommigen in het gewapend verzet, anderen in de beleidssfeer of in het kinderwerk. Sommigen deelden hun leven met een vriendin, sommigen gingen ook om met mannen. Over wat ze deden, of niet deden, lieten ze zich niet uit. Maar het zou het totale verhaal ook geen recht doen, als we geen aandacht aan enkele van deze vrouwen besteden. Dus komen Ru Paré en Do Versteegh aan de orde, evenals Jacoba van Tongeren en Gezina van der Molen. Van der Molen raakte na de oorlog in opspraak omdat ze probeerde de joodse kinderen die mede dank zij haar gered waren, in christelijke gezinnen onder te brengen.
Wie gingen er in het verzet?
Aanvankelijk meenden men dat slechts een beperkt deel van de Nederlanders in het verzet gezeten heeft. De definitie van wat verzet is, verandert echter, en wordt breder. Ook de winkelier, die een keer eten voor een onderduiker achterhield, deed een verzetsdaad. Sommigen rolden vanzelf in het verzet; voor anderen was het een bewuste keuze. Gelegenheid, mogelijkheid, en een cultuur van in verzet komen hebben naar mijn mening wel degelijk een rol gespeeld bij deze keuze. Zo’n cultuur was bij voorbeeld bij de communisten en de gereformeerden. Studenten, kunstenaars hadden vaak geen gezinsverantwoordelijkheid, wat het ook makkelijker maakte. Homoseksuelen waren ook voor de oorlog al illegaal, en gewend om een dubbelleven te leiden. Dat wil niet zeggen dat verzetsdeelnemers altijd alleen uit deze groepen afkomstig waren, maar wel dat zij relatief oververtegenwoordigd zijn geweest.
De website zal naar verwachting in de eerste week van augustus 2016 online gaan.