Op 3 augustus en 8 oktober 2021 zijn (mede ter gelegenheid van het 75 jarig bestaan van COC Nederland) in totaal negen struikelblokken gelegd voor homoseksuele joden en verzetsmensen. We doen dit om de herinnering levend te houden aan mensen die aantoonbaar vervolgd zijn om wat zij deden en wie zij waren. Acht van de negen hebben dat met de dood moeten bekopen. We leggen struikelblokken voor hen bij hun laatst bekende adres, wat niet altijd makkelijk te vinden was, omdat sommigen als ongehuwden en/of onderduikers geen permanente woning hadden. Zes mensen van deze negen waren joods, vier zaten in het verzet (1 was joods en zat in het verzet)
Wanneer je iemands naam noemt zal die niet vergeten worden en voortleven. Van de ruim 100.000 joden die tussen 15 juli 1942 en 13 september 1944 vanuit Westerbork naar de vernietigingskampen gedeporteerd werden moeten –zuiver statistisch gezien- er zeker rond de duizend een niet-heteroseksuele voorkeur gehad hebben.
De Amsterdamse politie hield voor de oorlog al lijsten bij van personen die men verdacht van homoseksuele contacten of die eerder opgepakt waren wegens homoseksuele contacten. Er werd op dat moment niet veel mee gedaan. Maar dat veranderde: meteen in 1940 werd homoseksualiteit onder mannen strafbaar gesteld door de bezetter door middel van een Verordening van de Rijkscommissaris.
Het Algemeen Politieblad van 7 mei 1942 meldde dat Joodsche verdachten van overtredingen van Verordeningen van den Rijkscomissaris en beschikkingen van den Commissaris Generaal voor de Openbare veiligheid altijd ingesloten moesten blijven en ter beschikking SD.”
De joodse mannen voor wie stolpersteine zijn gelegd stonden in het politieregister omdat zij al eerder in aanraking met de politie als homoseksueel waren geweest vanwege het zoeken van seksuele contacten op openbare waterplaatsen en in besloten huizen. Hen werd hen vooral verweten dat zij seksueel contact zochten met ‘arische’ jongemannen.
Een kwalijke rol speelde de Amsterdamse brigadier Jasper Van Opijnen, die al sinds 1920 voor de zedenpolitie de Amsterdamse homoseksuelen in de gaten hield. In de maanden juli en augustus 1942 begon de vervolging van Joden serieus vorm te krijgen. Van Opijnen pakte verschillende homoseksuelen op van wie hij de namen en voorkeuren via eerdere ‘vergrijpen’ kende: 6 juli werd de 68jarige Isaac Metzelaar thuis gearresteerd. Eind augustus werden drie joodse mannen op het bureau ontboden. Samuel Hoepelman, Salomon Lam en Isaac Walvisch. De joodse costumiere Mina Sluyter werd aangegeven door een buurvrouw en ontboden op het bureau. Haar werd seksueel contact met een ‘arische’ vrouw verweten. Zij zijn de eersten die dit overkwam.
Conform de circulaire van 7 mei werden zij door de politie meteen in bewaring gehouden, zoals uit het politierapport valt op te maken. Daarna werden ze doorgezonden naar de SD. Opvallend is de snelheid waarmee ze van de SD doorgestuurd werden naar Westerbork dat pas net als verzamelplaats voor Nederlandse Joden functioneerde. Vervolgens werden ze vrijwel meteen naar de vernietigingskampen gedeporteerd, waar zij binnen enkele maanden vermoord werden, soms zelfs binnen enkele weken. Hun homoseksualiteit zorgde er dus voor dat hun toch al geringe overlevingskans nog kleiner werd.
Omdat zij de eerste homoseksuele joden in Amsterdam zijn die onder het begin van de georganiseerde jodenvervolging opgepakt en gedeporteerd zijn staan zij voor ons symbool voor een veel grotere groep personen. Als homoseksuelen hadden zij doorgaans geen kinderen die hen konden gedenken. Wij vinden het van belang dat ook het lot van deze joden bekend blijft en dat hun namen niet verloren gaan.
Met hen gedenken wij ook vier verzetsstrijders. Ook zij kwamen op voor joden in hun verzetswerk, ook zij waren homoseksueel, ook zij hadden geen kinderen die hen als eerste kunnen gedenken. Tussen deze groepen zijn er raakvlakken, omdat de verzetsstrijders specifiek in actie kwamen bij het beschermen van Joodse medeburgers. Als kunstenaar kwamen ze in actie bij het vervalsen van persoonsbewijzen via wat later het Kunstenaarsverzet is gaan heten. Het begon met het oprichten van de Kulturkammer begin 1942 waarvan alle kunstenaars lid moesten worden wilden ze hun beroep nog kunnen uitoefenen. Joden waren uitgesloten. Hun meest in het oog lopende actie was de aanslag op het bevolkingsregister aan de Plantage Kerklaan 36 op 27 maart 1943. Die had tot doel om de persoonsadministratie en de bevolkingsregisters te vernietigen. Personen met een vals persoonsbewijs konden zo niet meer ontdekt worden. Zo hoopte men de Jodenvervolging te saboteren.
We weten relatief veel over de personen die in het verzet zaten. We kennen hun namen, we hebben foto’s van hen, we kennen zelfs de verhalen over hun laatste ogenblikken. We kennen zelfs hun homoseksuele voorkeur en de namen van hun vriendjes en vriendinnetjes.
Dat is in veel mindere mate het geval met de vier joodse mannen en de ene joodse vrouw. Hen kenden we tot voor kort alleen uit de politieregisters van de gemeente Amsterdam. Als gevolg van de publiciteit rond het leggen van de eerst stolpersteine meldden zich nabestaande familieleden van een van hen, nl Isaäc Walvisch. In dezelfde week dook ineens een foto van Salomon Lam op, afkomstig uit het politieregister van een eerdere veroordeling uit 1913 (!) Over twee mannen weten we nu wat meer. Voor de hele groep geldt nog steeds dat we alleen omdat we weten hoe het met hen afliep, ons een voorstelling, maar eigenlijk, nauwelijks een voorstelling, kunnen maken van hun laatste ogenblikken.
1 Karel August Pekelharing
Hoorn, 6 april 1909 – Gefusilleerd 10 juni 1944 te Bloemendaal (Overveen, duinen)
Zat ondergedoken in Amsterdam, laatst bekende adres Rombout Hogerbeetsstraat 83hs; dit was de woning van zijn vriend Bertus Botterman.
Karel leidde als kunstenaar een onzeker en zwervend bestaan. Hij danste, maar schilderde ook en schreef gedichten. Karels naam komt in 1939 voor op de lijst met ‘links-extremistische personen’ die de Centrale Inlichtingendienst (CID) bijhield. Hij wordt daar omschreven als ’toneelspeler, communist en anti-mil.’ Vanaf het begin van de oorlog moest hij op verschillende plaatsen onderduiken: Utrecht, een tijdje zelfs in Kassel, Den Haag en later in Amsterdam bij zijn vriend Bertus Botterman. Hij trad in besloten kring op als danser en voordrachtskunstenaar. Ook schreef hij onder pseudoniem verzetspoëzie, schimpdichten, pamfletten en een roman.
Hij raakte betrokken bij de uitgave van het illegale blad De Vrije Kunstenaar en de hulpverlening aan Joodse onderduikers. Als lid van de Raad van Verzet (RvV) – een koepelorganisatie van het verzet – nam hij vanaf mei 1943 deel aan overvallen op distributiekantoren, aanslagen op collaborateurs en diverse bevrijdingsacties van gevangenen. Peekelharing hoorde bij de groep van Gerrit van der Veen die zeker 5 mislukte overvallen op het Huis van Bewaring aan de Weteringschans pleegden, doel was om enkele kameraden te bevrijden. Eind maart 1944 vond de Sicherheitspolizei (Sipo) in Den Haag aantekeningen bij een op 28 maart 1944 bij een poging tot arrestatie doodgeschoten RvV-man (Raad van Verzet). Mede op grond van deze notities kon de Sipo de volgende dagen diverse verzetsmensen arresteren, onder wie Pekelharing. Samen met Koen Limpers werd Peekelharing op 6 april gearresteerd in Hotel Americain aan het Amsterdamse Leidseplein en ingesloten in het nabijgelegen Huis van Bewaring aan de Weteringschans. Daar werd hij gemarteld, onder andere door hem een nacht in een ton ijskoud water te laten staan.
Op 10 juni 1944 werd Pekelharing met zes andere verzetsmensen, onder wie leden van zijn verzetsgroep ter dood veroordeeld door een Polizeistandgericht. Nog dezelfde dag werden zij gefusilleerd in de duinen bij Overveen en daar begraven.
2. Mina Sluyter
Amsterdam, 31 mei 1916 – 30 september 1942 te Auschwitz Gearresteerd Amsterdam, 24-7-1942 wegens homoseksualiteit
Op dat moment werd het beroep van Mina opgegeven als naaister; ze woonde in 1942 op de Kerkstraat 378-II. Ze woonde in de Kerkstraat met een niet-joodse vrouw met wie ze daarvoor al op Amstel 178 had gewoond, bij het café (Queen) Mary van Mary Milton. Haar naam is bekend vanwege een aantekening van het Bureau Joodsche Zaken op 24 juli 1942: ‘in bewaring voor homosexualiteit 24-7-1942, ook Jodin, overgebracht naar SD’. Mina Sluyter had een ‘arische vrouw’ bezocht met wie zij een lesbische relatie zou hebben. Zij werd twee maanden na haar arrestatie in Auschwitz vermoord.
Enige tijd na het leggen van deze steen werd de Kerkstraat door de gemeente Amsterdam gerenoveerd. De stenen in deze straat (het waren er verschillende) werden verwijderd en opgeslagen. Op 22 april 2022 zijn ze herplaatst. Enkele dagen tevoren werd er tot mijn grote verbazing contact opgenomen door overlevende familieleden Sluijter (ze schrijven het zelf met een ij, en niet zoals de gemeente met een y). Ik had ooit een oproep bij het Joods Digitaal Monument gezet, en die werd uiteindelijk gezien. Gelukkig konden een aantal familieleden bij de herplaatsing van de steen aanwezig zijn, waaronder kinderen (en kleinkinderen) van Mina’s zus en broer. Haar lesbisch zijn was bekend in de familie, maar was geen probleem.
3. Samuel Hoepelman
Amsterdam, 28 juni 1896 – 23 april 1943, te Sobibor Gearresteerd Amsterdam, 26 augustus 1942 wegens homoseksualiteit Gedeporteerd naar Westerbork december 1942
Samuel was kantoorbediende en ongehuwd. Hij woonde bij zijn hoogbejaarde ouders, Jacob Hoepelman (Amsterdam 1863) en Alida Hoepelman-Suis (idem) op de Valckenierstraat 35-I. Op 26 augustus 1942 werd hij door de brigadier Van Opijnen bij de zedenpolitie ontboden, evenals Isaäc Walvisch en Salomon Lam.
Van Opijnen rapporteerde aan het Bureau Joodsche Zaken dat Hoepelman ‘meermaals tegennatuurlijke ontucht heeft bedreven met arische jongens, en nog steeds openbare toiletten bezoekt om hen tot ontucht te verleiden’. Het Bureau (Komissaris P.K.) stelde op basis hiervan vast dat deze jood een gevaarlijke homoseksueel was en een ‘Volksschädling’, een schadelijk element. Hij diende definitief uit de maatschappij te wordenverwijderd. In vergelijkbare termen werd gesproken over Isaac Walvisch en Salomon Lam. Bij deze werd bovendien toegevoegd dat hij communist was.
Samuel Hoepelman werd op de dag van zijn arrestatie uitgeleverd aan de SD. In december ’42 werd hij naar Westerbork gestuurd, en van daar op 20 april 1943 naar Sobibor gedeporteerd. Daar werd Samuel Hoepelman op 23 april vergast, 46 jaar oud. Zijn ouders waren enkele weken voor hem, op 26 maart 1943, in hetzelfde kamp omgebracht.
4 . Willem Johan Cornelis Arondéus
Naarden 22 augustus 1894 – Gefusilleerd 1 juli 1943 te Bloemendaal (Overveen, duinen)Beeldend kunstenaar en schrijver. Laatste adres: Singel 65-F te Amsterdam. Homoseksuele verzetsman. Datum arrestatie 1 april 1943
De kunstenaar Willem Arondeus was redelijk succesvol met opdrachten voor kunstwerken in openbare gebouwen. Toen in de loop van 1941 zijn studie over de monumentale schilderkunst in Nederland werd gepubliceerd, bevond Arondéus zich al midden in het verzetswerk. In de lente van dat jaar begon hij de Brandarisbrief te schrijven. Voortdurend spoorde hij aan tot verzet tegen de voorgenomen oprichting van de Kultuurkamer en signaleerde gevallen van culturele collaboratie. In 1942 ging de Brandarisbrief op in De Vrije Kunstenaar, opgericht door de musicus Jan van Gilse die met Arondéus en de beeldhouwer Gerrit Jan van der Veen de redactie ging vormen. Zijn aandeel in de verspreiding van de door Van der Veen en zijn medewerkers ingenieus vervalste persoonsbewijzen, leidde ertoe dat Arondéus en Van der Veen de leiding op zich namen van de op 27 maart 1943 gepleegde aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister, om aldus de mogelijkheid van controle op de in omloop zijnde persoonsbewijzen uit te schakelen. Tot degenen zijn meededen aan deze aanval behoorden ook de couturier Sjoerd Bakker en de celliste en dirigente Frieda Belinfante. Sjoerd Bakker vervaardigde de valse uniformen. Na de aanslag zorgde loslippigheid onder de deelnemers voor een reeks arrestaties; Arondéus werd op 1 april op zijn onderduikadres gearresteerd. Na door een in het Koloniaal Instituut (thans Koninklijk Instituut voor de Tropen) zetelende Duitse rechtbank ter dood te zijn veroordeeld, werd hij met de voornaamste deelnemers aan de aanslag op 1 juli 1943 in Overveen gefusilleerd. Een gedenksteen aan de gevel van het naast de ingang van de Amsterdamse dierentuin Artis gelegen gebouw herinnert aan de deelnemers van de daar gepleegde aanslag en vermeldt ook de naam van Arondéus. De homoseksualiteit van enkele leden van de Van der Veen groep werd tijdens de rechtszaak als verzwarende factor aangehaald.
5 .Isaac Metzelaar
Amsterdam 22 maart 1874 – Auschwitz 19 augustus 1942 Zonder beroep Wonende Amstellaan 82-ii (thans: Vrijheidslaan) te Amsterdam Joods en Homoseksueel Datum arrestatie 6 juli 1942
Isaäc Metzelaar was al wat ouder: toen hij gearresteerd werd op 6 juli 1942 door de brigadier zedenpolitie, Jasper van Opijnen, vanwege verboden homoseksueel gedrag (nl overtreding van de Verordening van de Rijkscommissaris) was hij al 68 jaar. Hij leefde gescheiden van zijn vrouw Hendel Limkowksi. Metzelaar woonde in 1941 op de Amstellaan 82-II, na de oorlog Stalinlaan geheten en sinds 1956 Vrijheidslaan, niet ver van de Amstel. Metzelaar maakte deel uit van een van de eerste transporten van Amsterdam naar Westerbork, die 15 juli 1942 begonnen. Daar behoorde hij tot de gevangenen die al op 24 juli naar Auschwitz werden gedeporteerd.
6. Salomon Lam
Amsterdam, 24 september 1886 – 13 november 1942 te Auschwitz Gearresteerd Amsterdam 24 augustus 1942 wegens homoseksualiteit Gedeporteerd naar Westerbork Adres: Nieuwe Achtergracht 107 parterre
Salomon was handelsreiziger en ongehuwd. Hij stond al sinds 1910 bekend bij de Amsterdamse politie als bezoeker van een jongensbordeel, zoals uit onderzoek van Theo van der Meer bleek. In 1910 was dit niet strafbaar, maar de zaak speelde een rol bij de discussie over de invoering van art 248bis. Lam was ook een van de eersten die gearresteerd werd toen de wet eenmaal was ingevoerd. Een psychiatrisch rapport uit die tijd over hem laat zien hoe men over homoseksuele joden dacht:
Hij was “raar”, “een raar ventje”, “een halve gare”, “idioot”, “brutaal”, “verbrassend”, “arrogant”, “gemeen in zijn mond”, “babbelig”, “zeer coquet”, “een eigenaardig type”, “een blagueur”, zelfs “een Don Juan tegenover vrouwen”. Hij waste zich te vaak en nog wel over het hele lijf. Als kind op school had hij altijd een druipneus. “Idiotie” kwam in zijn familie veelvuldig voor en zijn vader had syfilis gehad. Terwijl hij al jaren dezelfde betrekking had, beweerde het rapport dat hij er geen kon houden. De “halve gare” had al een eerdere veroordeling achter de rug. Hospita’s en buren, soms getipt door de politie, bespioneerden hem als hij bezoek ontving. Hij was meermalen hardhandig op straat gesmeten. (Uit: Theo van der Meer, De ‘verkeerde’ nering van de Kaak. Ons Amsterdam 56, april 2004)
Volgens het Amsterdamse politierapport van 1942 was zijn adres Nieuwe Achtergracht 107 parterre, de woning van het bejaarde echtpaar Emanuel en Mirjam Mossel-Mulder. Op 26 augustus 1942 werd hij door Jasper van Opijnen van de zedenpolitie ontboden, en gearresteerd, op dezelfde dag als Samuel Hoepelman en Isaäc Walvisch. Van Opijnen rapporteerde aan het Bureau Joodsche Zaken, in dezelfde bewoordingen als hij bij Hoepelman deed, dat Lam ‘arische’ jongens tot ontucht verleidde. Het Bureau stelde op basis hiervan vast dat deze jood een gevaarlijke homoseksueel was en een schadelijk element dat definitief uit de maatschappij moest worden gebannen. Medewerker Kaper van het Bureau wist bovendien dat Salomon een communist was. Dit woord is onderstreept. Salomon Lam, jood èn homo èn communist, werd dezelfde dag nog uitgeleverd aan de SD en via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. Daar werd hij op 13 november 1942 vermoord, 56 jaar oud.
7. Isaäc Walvisch
Amsterdam, 21 september 1888 – 14 september 1942 te Auschwitz Gearresteerd Amsterdam, 26 augustus 1942, wegens homoseksualiteit Gedeporteerd naar Westerbork Adres: Kromme Mijdrechtstraat 6II
Bij het leggen van de stolperstein was ook Willy Walvisch aanwezig, zij had haar oom Isaäc nog gekend als 8 jarig meisje. Hij kwam vaak bij haar ouders eten. Hij was een grote, opgewekte man, die wellicht officieel koopman was, maar het liefste als entertainer in allerlei clubs optrad.
Simone Walvisch sprak bij het leggen van de steen over haar oudoom Isaäc:
Hij was homosexueel en kwam daar ook voor uit, hoewel dat in de regel nog als een schande werd gezien. Hij kwam regelmatig eten op de Raamgracht, ook bij mijn vaders neef Ies en Nelly. Hun dochter Willy vertelde dat hij in de oorlog een keer bij hen kwam eten en alvast een boterkoekje had gekocht voor later op de avond, omdat zijn vriend bij hem op bezoek zou komen. Heeft haar vader Ies dat boterkoekje verstopt… Elk half uur speelde het carillon van de Zuidertoren het lied ‘Zie de leliën op het veld’. Na het eten moest Isaac om half 8 weer vertrekken, want om 8 uur moest hij thuis zijn vanwege spertijd. Isaac zei dan: “Ich komm mit der Lelie und ich gehe mit der Lelie.”
In 1942 woonde hij op een kamer op de Amstellaan 27 II hoog. Op dat adres staan op dat moment nog twee gezinnen ingeschreven: de familie Van Gelder (3 personen) en de familie Lopes Cardozo (4 personen). Allen zijn in een concentratiekamp omgekomen.
Op 26 augustus 1942 werd Walvisch door de zedenpolitie opgepakt. Dat was op dezelfde dag als Samuel Hoepelman (zie boven). Hij bleef niet lang in arrest en werd op 10 september naar Westerbork gestuurd en de volgende dag naar Auschwitz. Op 14 september 1942 werd Isaäc Walvisch vergast, 53 jaar oud, volgens zijn nicht Willy met ster en roze driehoek.
8. Sjoerd Bakker
Leeuwarden 10 juni1915 – Gefusilleerd: 1 juli 1943 te Bloemendaal (Overveen, duinen) Homoseksuele verzetsman. Datum arrestatie: 1 april 1943 Adres: Vondelstraat 24 Amsterdam
Sjoerd Bakker was als zelfstandig kleermaker/ontwerper werkzaam in zijn woning aan de Vondelstraat in Amsterdam. Hij was daarin zeer succesvol. Vanaf 1942 verleende Sjoerd Bakker hulp aan (Joodse) onderduikers. Hij verzorgde bonkaarten en persoonsbewijzen en hielp Joden hun inboedels illegaal onder te brengen. In eerste instantie werkte hij zelfstandig, later kwam hij in contact met de Persoonsbewijzencentrale die zich bezig hield met het vervalsen en stelen van persoonsbewijzen voor onderduikers. In februari en maart 1943 was hij direct betrokken bij de aanslag op het Amsterdamse Bevolkingsregister. Hij maakte de politie-uniformen die nodig waren voor de aanslag. De benodigde stof verkreeg hij via relaties bij de Hollandia Confectiefabrieken Kattenburg. Na de aanslag dook hij onder, maar werd na vijf dagen gearresteerd. In juni 1943 werd hij door een SS- und Polizeigericht samen met 11 andere die aan de aanslag op het Bevolkingsregister hadden deel genomen ter dood veroordeeld. Op 1 juli 1943 werden zij gefusilleerd in de duinen bij Overveen en in een massagraf begraven.
9. Frieda Belinfante
Amsterdam 10 mei 1904 – Santa Fe (USA) 5 maart 1995 Adres in Amsterdam in de oorlog: Jacob Obrechtstraat 64
De vader van Frieda Belinfante was een Joodse pianist, haar moeder is niet Joods. Ze groeide op in een gezin met drie kinderen. Al op jonge leeftijd moeten alle kinderen verplicht een instrument bespelen. Frieda kiest voor de cello. Als Frieda zestien jaar is wordt ze verliefd op componiste Henriëtte Bosmans en ze wonen zeven jaar samen. Eind jaren dertig richt ze haar eigen orkest op ‘Het Klein Orkest’ en wint als enige vrouwelijke kandidaat het door Herman Scherchen georganiseerde dirigentenconcours.
Bij het aanbreken van de oorlog kan ze haar werkzaamheden als dirigente niet meer voortzetten. Ze sluit zich aan bij de verzetsgroep van Gerrit van der Veen en Willem Arondéus. Daar helpt ze met het vervalsen van persoonsbewijzen. Ook spoort ze vrienden en kennissen aan om hun eigen persoonsbewijs ‘te verliezen’ zodat ze een nieuw kunnen aanvragen. Ze helpt bij de voorbereiding voor de aanslag op het bevolkingsregister aan de Plantage Middenlaan waarmee ze de gegevens van onder andere 70.000 Amsterdamse Joden willen vernietigen. De aanslag mislukt. Bij de aanslag is Belinfante zelf niet aanwezig (ze zat mogelijk mogelijk op het dak nabij). Alle directe plegers van de aanslag worden niet veel later opgepakt; ze zijn waarschijnlijk verraden.
Belinfante verkleedt zich als man onder de naam Hans Kroon en gaat zo een tijd onherkenbaar door het leven. Haar eigen moeder herkent haar niet. Als ze weer het gevoel heeft niet langer veilig te zijn duikt ze eerst een periode onder bij twee lesbische vriendinnen in Laren. Daar krijgt ze te horen dat de SD haar op de hielen zit en ze neemt de beslissing om het land uit te vluchten. Samen met een van de vriendinnen uit Laren vlucht ze via de pilotenlijn via Parijs naar Zwitserland. Na de oorlog keert ze terug in Nederland maar aardt daar niet zo goed, mede omdat ze als vrouw niet meer aan het werk komt als dirigent. Ze besluit naar de Verenigde Staten te emigreren. Belinfante vertelt later in een interview dat ze in een verkeerde tijd geboren is en veel meer uit het leven had kunnen halen. Hiermee refereert ze zowel aan haar carrière als dirigent als aan haar homoseksualiteit.
Publiciteit
Het leggen van de stolpersteine kreeg ruime aandacht in de media. Het NOS journaal, Radio 1, The Guardian, de NRC, het Parool, de Leeuwarder Courant en de Trouw besteedden er aandacht aan.
In de middag van 8 oktober nodigde het NIOD nabestaanden, onderzoekers en andere betrokkenen uit voor een lunch. Het was de eerste keer dat het NIOD aandacht aan dit onderwerp besteedde. NIOD-directeur Martijn Eickhoff bevestigde dat onderzoek naar de positie en lotgevallen van homoseksuele Joden en verzetsmensen meer aandacht verdient, ook van het NIOD.
Met dank aan : COC Nederland, gemeente Amsterdam, Theo van der Meer en Simone Walvisch .foto’s Sjaan van der Jagt