Aan de Utrechtseweg in Zeist, ter hoogte van het vroegere
hoofdkantoor van de Triodos bank bevindt zich een klein en deerlijk vervallen
en overwoekerd kerkhof. Hier lag voorheen de Oude RK begraafplaats in Zeist. Tot
1974 werden hier de doden begraven.
In vak 24 bevindt zich, nauwelijks herkenbaar, het familiegraf Doudart de la Grée. De schrijfster Marie-Louise Doudart de la Grée (1907-1981) liet er haar moeder en vader en ook later haar man, Peter van Kalmthout begraven, en liet ook ruimte op de grafsteen over voor haar eigen naam als het zover was.
Doudart de la Grée was schrijfster van romans,
toneelstukken en hoorspelen en werd bekend door haar eerste roman Zondaressen
(1938) die over (lesbische) misstanden in een meisjesinternaat ging en de
beide volgende boeken, Reactie (1939) en Finale (1941). Ze stond
bekend om haar vele, heftige, affaires met mannen, maar vooral vrouwen, onder
wie Anna Blaman en Josine Reuling.
Marie-Louise was in Johannesburg in Zuid-Afrika toen ze
in 1981 overleed. Ze werd daar gecremeerd. Wat er daarna gebeurde wordt door
een anonieme getuige verteld –
Enige maanden na haar dood vloog haar zoon Peter van Kalmthout naar Nederland om wat familiezaken af te handelen. Volgens de getuige bleek “Peter geen prettige persoonlijkheid en daarin onderscheidde hij zich niet van zijn moeder, die algemeen door haar naaste familie, broer en zus als snob werd bejegend. De naaste familie in het ongewisse latende overhandigde hij de urn met de stoffelijke resten van Marie-Louise aan mevrouw Emie Huizinga, de executeur testamentair. Voor haar overlijden hadden Marie Louise en Emie Huizinga samen met hun huisvriend de acteur Henk van Ulsen in diens huis in Amsterdam, afgesproken om de as uit Zuid Afrika toe te voegen aan de grond waar de man en moeder van Marie Louise begraven lagen.” Henk van Ulsen vertelde de getuige hoe zij beiden zich na sluitingstijd toegang verschaften tot het kerkhof, waarbij allerlei onderdelen van hun kleren beschadigd raakten, “maar dat in ieder geval na een snelle interventie de inhoud van de Urn op de bestemde plaats is achtergelaten, en dat hierbij het verhaal dat alleen maar haar naam is toegevoegd naar het rijk der fabelen kan worden verwezen . Marie Louise , die alles naar haar hand trachtte te zetten, is hierbij in ieder geval geslaagd.”
Homoseksualiteit werd door psychiaters rond de
jaren 50 en decennia daarna als een afwijking gezien. De Nederlandse
Vereniging voor Psychiatrie (NvPP) betuigt nu spijt voor het leed dat
dit stempel heeft veroorzaakt bij LHBTIQ’ers.
Voorzitter Niels Mulder sprak vandaag op het congres van de NVvP een spijtbetuiging uit.
De psychiaters staan daarmee stil bij het leed dat in het verleden is
ontstaan bij LHBTIQ’ers door het ‘als een ziekte bestempelen van hun
seksuele- en genderidentiteit door de psychiatrische beroepsgroep. De
NVvP erkent deze zwarte bladzijde uit de geschiedenis en committeert
zich aan LHBTIQ-sensitieve zorg.’
Emoties en herinneringen
De spijtbetuiging maakt veel los bij Judith
Schuyf. “Alleen al de ideeën die in de psychiatrie waren zorgden ervoor
dat de stemming over homoseksualiteit in de jaren 50 tot 70 heel
negatief was, vertelt de 72-jarige historicus en activist.
Daar kwam volgens haar dan nog eens bij dat destijds de wettelijke meerderjarigheid bij homoseksueel contact 21 jaar was, terwijl die leeftijd bij heteroseksueel contact 16 jaar was. “Vooral jonge mannen die werden gearresteerd omdat ze seksueel contact hadden, kwamen bij de psychiater terecht”, weet ze. En ook vrouwen ‘die wilden weten wat er met ze aan de hand was’.
‘Heel erg geraakt door verhalen’
Voor haar boek ‘Oud roze’ interviewde
Schuyf een kwart eeuw geleden 60 oudere homoseksuele mannen en vrouwen.
“Zowel bij de mannen als de vrouwen zaten mensen die met de psychiatrie
in aanraking waren gekomen”, blikt ze terug. “Ik heb die interviews nu
weer eens zitten lezen en ben heel erg geraakt. Het heeft de levens van
die mensen ongelofelijk negatief beïnvloed.”
Zelf is ze de dans ontsprongen: “Toen ik
mijn ouders vertelde dat ik op vrouwen viel, zeiden ze meteen: ‘Hadden
we dat maar eerder geweten, dan hadden we je naar de dokter gestuurd.’
Maar ik was toen al 20 en buitengewoon weerbaar, dus dat was een
gepasseerd station.”
‘Aversie-therapie’ en castraties
Als ze wel was doorverwezen had ze als
lesbische vrouw waarschijnlijk het advies gekregen om te trouwen met een
man, omdat het dan wel goed zou komen. Maar er waren ook psychiaters
die gebruik maakten van de zogenoemde ‘aversie-therapie’, zegt Schuyf.
“Iemand moest dan een homoseksuele fantasie voor de geest halen en kreeg
vervolgens een braakmiddel.”
In katholieke instellingen ging men nog een
stap verder, vertelt de historicus. Daar werden namelijk verplichte
castraties gedaan om homoseksuele mannen te ‘genezen’. Ze noemt die
castraties ‘de ergste kant van het verhaal’.
Hoeveel zin heeft een verbod op omstreden ‘homogenezing’? ‘Het is in elk geval een goed signaal’
‘Frame was heel invloedrijk’
Los van het leed door dit soort
behandelingen ziet Schuyf een breder effect van de psychiatrische
‘ziekte’-bril. “In de interviews die ik maakte, lees je hoe enorm
beperkt die mensen zijn geweest door de sociale omgeving. Het frame
vanuit psychiatrie en psychologie van homoseksualiteit als ziekte is
daarin heel invloedrijk geweest.”
Ze wijst erop dat transseksuelen altijd
naar een psychiater werden gestuurd. “En nu nog steeds”, voegt de
activist er aan toe. Dat er nu door de NVvP spijt is betuigd, is volgens
haar dan ook niet meer dan terecht.
Het ‘ziekte’-stempel van psychiaters heeft de levens van LHBTIQ’ers decennialang beperkt
Ook positieve bijdrage aan emancipatie
Socioloog aan de Universiteit van Amsterdam
David Bos vindt het goed dat de psychiaters nadenken over het leed dat
in de geschiedenis van het vak teweeg is gebracht. Maar hij vindt dat je
geen karikatuur moet maken van de psychiatrische blik op
homoseksualiteit. “Psychiaters hebben in Nederland ook heel veel goeds
gedaan voor de homo-emancipatie.”
Bos wijst daarbij naar de ‘befaamde
radiopraatjes’ die psychiater Kees Trimbos in de vroege jaren 60 hield
over seks. Trimbos zette zich daarbij ook in voor de acceptatie van
homoseksualiteit in katholieke kringen. Het COC gaf de radiopraatjes
zelfs uit als aparte brochure, benadrukt hij.
‘Mensen niet onterecht kopschuw maken’
En al in 1951 promoveerde Coen van Emde
Boas – later bekend als hoogleraar seksuologie – op een proefschrift
waarvan een hoofdstuk was gewijd aan het ontrafelen van de
maatschappelijke oorsprong van wat we tegenwoordig homofobie noemen,
geeft Bos als vroeg voorbeeld.
“Het is belangrijk om deze invloed ook te
laten zien”, vindt de socioloog. Het moet volgens hem namelijk niet zo
zijn dat LHBTIQ’ers denken dat de psychiatrie hen niet serieus neemt:
“Want dat zou mensen ten onrechte kopschuw kunnen maken als ze hulp
zoeken.”info
Historische excuses van psychiater Piet Kuiper
De spijtbetuiging van de
Nederlandse psychiaters is opvallend genoeg niet helemaal nieuw. Al in
1981 bood Piet Kuiper, destijds een beroemde psychiater, zijn excuses
aan. Kuiper stond onder meer bekend om zijn theorie dat homoseksualiteit
een neurotische afwijking was, waar mensen van af moesten zien te
komen.
Lode Wigersma (71) was in die tijd student geneeskunde
en verbaasde zich over ‘de meest idiote dingen’ die Kuiper over
homoseksualiteit stelde. In het medische faculteitsblad schreef hij
daarom een kritisch stuk over diens ideeën. En tot zijn verbazing gaf de
psychiater hem gelijk: “Kuiper schreef dat hij destijds de dingen niet
goed had gezien en dat zijn ideeën niet meer geldig zijn.” Daarna kwam
Kuiper naar het COC om voor een volle zaal met homo’s en lesbiennes zijn
excuses te maken.
Deze maand is een biografie over Kuiper
(1919-2002) verschenen. Biograaf Koen Hilberdink kreeg toegang tot de
dagboeknotities van de psychiater en daar staat onverbloemd in dat
Kuiper zelf worstelde met seksuele gevoelens voor mannen. Hij had
verhoudingen met mannen (en vrouwen) en ging meerdere keren in
behandeling hiervoor.
IHLIA heeft onlangs een project afgerond rond digitalisering van de bronnen die ze hebben over de Tweede wereldoorlog. Die bronnen zijn ingevoerd in de collectie van het Netwerk Oorlogsbronnen. Bij de openingsbijeenkomst van het project sprak ik over de vraag hoe je seksuele diversiteit in het verleden kunt bespreken.
Als onderdeel van het project is een podcast in drie afleveringen verschenen met de titel Mythe en realiteit: homovervolging tijdens WOII.
Uit de introductie: In de strijd voor lhbtiq+-rechten duikt vaak het schrikbeeld op van de vervolging van homoseksuele mannen en vrouwen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Terwijl de cijfers lijken aan te geven dat die vervolging vóór en ná de oorlog veel erger was. Is die vervolging mythe of realiteit? Deze podcast gaat over de hardnekkigheid van het slachtofferschap voor een emancipatiebeweging te bakenen.
De maker Caspar Stalenhoef spreekt theatermaker Lars Brinkman over zijn voorstelling Männerbund en de onderzoekers Martien Sleutjes en Judith Schuyf over de huidige stand van kennis over homovervolging in de Tweede wereldoorlog.
Beluister de podcast hier of via de diverse podcast apps.
Sinds enige tijd werk ik aan een biografie van de schrijfster Josine Reuling (1899-1961) onder de werktitel Een zwervend bestaan. Volg via deze pagina de voortgang van het project met steeds nieuwe artikelen over haar. De hele biografie is later in 2024 gereed.
Er is geen
BLAAM’an
Josine Reuling, Marie-Louise Doudart de la Grée en Anna Blaman: een ongemakkelijke driehoeksrelatie.
Begin 1949 was Anna Blaman een beroemde, zo niet
beruchte, schrijfster, wier lesbisch zijn aan weinigen in Nederland ontgaan was
na het verschijnen van haar roman Eenzaam
Avontuur en het daaropvolgende literaire schijnproces dat Anna nogal
onterecht was aangedaan.
Dit zou
suggereren dat Eenzaam Avontuur de
eerste, meer in het algemeen bekende, lesbische roman in Nederland was, maar
dat is zeker niet het geval. Er waren diverse eerdere romans m et een
‘lesbische’ invalshoek. Al in 1937 verscheen van Josine Reuling Terug naar het eiland. Het werd de enige
roman van de Reuling met een evident lesbisch thema, hoewel in bijna al haar
boeken –het zijn er tien, plus twee kinderboeken – wel wat wij nu een queer
thema zouden noemen of verwijzing naar een situatie zit.
Kort voor de
oorlog schreef daarenboven de biseksuele Marie Louise Doudart de la Grée twee kostschoolromans
met een lesbisch thema, Reactie en Zondaressen, maar in lesbische kringen
wereldberoemd werd ze met Vae solis
(1946), een nogal melodramatisch verhaal over de lesbische liefde, dat ze op
verzoek van jhr Schorer schreef om uit te leggen was het betekende om zó te
zijn.
Zowel het
literaire als het lesbische wereldje was klein en het is dus niet verwonderlijk
dat de drie dames elkaar kenden; er was zelfs sprake van een driehoeksrelatie
zij het met losse zijden. Zowel Marie-Louise als Josine waren ieder op hun
eigen manier nogal promiscue.
Reuling was weinig te spreken over Eenzaam Avontuur. 13 januari 1949 schrijft ze aan de literaire
criticus Victor van Vriesland (een vriend van haar, overigens ook een erkend
vrouwenversierder) ‘Ja, er is geen Blaam’an, aan die Anna! Ach, ach. Arme
verkleumde hart, wezen van deze tijd. Ik heb een koude bewondering voor haar en
pommade-Peps geeft je een smaak van kinderlijkjes in je mond en dwingt je om
drie uur nog eens thee te zetten, daarna een borrel te nemen en een cigaret te
roken. Of is het Alide met haar engelrein profiel, die je dit aandoet?’
Drie weken later, 8 februari 1949, vond het beruchte
tribunaal plaats, aan de hand van een dagvaarding waarin de inhoudelijke en
compositorische feilen van het boek uitgebreid uit de doeken werden gedaan.
Anna was uiteindelijk wijselijk niet komen opdagen.
In juni voegde Josine in een brief aan haar uitgeefster
bij Querido, Alice von Eugen-van Nahuys een persiflage op de dagvaarding toe (‘niet
van mij , oh foei, neen’ – schreef ze in de brief). (Het is overigens niet de
eerste persiflage. Op de vrij uitgebreide website die het Literatuurmuseum aan
Anna en Eenzaam Avontuur wijdt staat
ook een persiflage op de tekst van het boek van de hand van Anton Koolhaas en
Simon Carmiggelt die onder de titel Eenzaam
Avonduur al op 24 december 1948 verscheen.)
Een
Comité, samengesteld uit de Humanitaire Unie, de Stichting voor Nog Grotere
Gezinnen en het landelijk Bestuur van “Wees een Zonneschijntje” wil het boek
graag veranderen. De titel zou veranderd moeten worden in ‘Eén alleen is maar
verdrietig’ en het slot zou uitgebreid moeten worden gewijzigd.
…..die
Alide krijgt een vliegtuigongeluk boven zee.
….Peps
komt weer bij zijn wettige vrouw en blijft met haar samen. Ze krijgen een laf
kindje, dat niet te veel maar ook niet te weinig op Peps lijkt.
….die
Bertha gaat naar een psychiater en wordt van haar tot eenzaamheid nopende
afwijking genezen. Zij slaat echter de phase van haar genezing, waarin zij
verliefd op de psychiater moet worden, over, omdat laatstgenoemde harige polsen
en een slecht gebit heeft.(Iets engs mag er wel in blijven). Daarna ontmoet zij
Kosta weer, die helemaal glad is en fris ruikt. Zij krijgt hem lief en leest in
zijn ogen de onuitgesproken vraag.
Zo worden de meisjes uit de roman één voor één
geheteroseksualiseerd. ‘Er bestaat bij het Comité geen twijfel aan, dat de
schrijfster zich met deze andere, gelukkige afloop gaarne zal verenigen,
aangezien zij waarschijnlijk eenvoudig niet aan deze mogelijkheden heeft
gedacht.’ Het zal ook de verkoop bevorderen. Tot slot wordt voorgesteld dat de
schrijfster zich voortaan AnNIE zou willen noemen in plaats van het zoveel
plechtstatiger AnNA.
Alice kan er niet om lachen. En al helemaal niet, omdat
Josine haar voor de zoveelste keer om geld gevraagd heeft, tegen eerdere
afspraken in.
Die persiflage komt op dat moment wellicht niet uit de
lucht vallen, want kort daarop krijgt Josine een affaire met MarieLouise, die
op dat moment de hartsvriendin van Anna Blaman is.
Er is weinig archief van Josine overgebleven helaas, op
een aantal brieven na in het Literatuurmuseum. Die zijn fragmentarisch.
Gelukkig is er zowel van Anna Blaman als van Marie-Louise meer overgebleven. De
correspondentie tussen deze twee is door Aad Meinderts uitgegeven onder de
titel Dit tussen ons is geen eenzaam
avontuur.
Het uitgebreide archief van Marie-Louise (door haar
vriendinnen vaak MarieLou genoemd) in het Literatuurmuseum geeft trouwens een
onbevangen kijk in haar nogal rommelige liefdesleven. MarieLou woonde in Zeist
met haar man en zoon, allebei Peter geheten. Haar man was zakenman, wat niet
alleen betekende dat hij goed in de slappe was zat, maar ook dat hij door de
week elders op zakenreis was. Hij begreep weinig van de lesbische verhoudingen
van zijn vrouw, maar had er kennelijk ook geen last van (wellicht omdat hij het
minder serieus nam), volgens MarieLou. Ze ontving de vriendinnen thuis door de
week. ‘De weekenden zijn voor pappie’ zou
ze volgens een kennis haar vriendinnen verteld hebben. Materiële bewijzen van
de rijkdom waren het dienstmeisje, de motorfiets waarop MarieLou Zeist onveilig
maakte, en de zeilboot waarop ze haar vriendinnen mee uit spelevaren nam.
Uit de correspondentie in haar archief valt goed op te
maken hoe MarieLou te werk ging bij haar veroveringen. Ze kreeg veel brieven
van lezeressen in reactie op haar werk. Beviel zo’n brief, dan nodigde ze de
schrijfster uit om eens kennis te komen maken in Zeist. Daags na de
kennismaking stuurde het bezoek dan een extatische brief – hoe leuk en heerlijk
het geweest was. Omdat MarieLou haar eigen reacties niet bewaard heeft, weten
we niet hoe ze daarop reageerde. In ieder geval volgde kort daarop weer een brief,
waarin de schrijfster met weemoed terugdacht aan die heerlijke middag, hoopte,
ja smachtte dat MarieLou weer contact zou opnemen en dat ze binnenkort weer
langs zou mogen komen. Maar meestal was dat niet het geval.
Bij Anna Blaman lag dat evenwel anders. Bij uitzondering
was het MarieLou die als eerste per brief contact opnam; de datum was 28
oktober 1948. Ze schreef op die dag zelfs twéé brieven waarin ze haar
waardering voor Blamans Vrouw en Vriend
uitte. De laatste brief eindigde met Ik
hou van je —ik háát je. Laat me alleen. Hoewel Anna eerst de neiging had
terug te schrijven met het verzoek of MarieLou ‘voorgoed stil zou kunnen
blijven’- zo slecht vond ze het werk van MarieLou – schreef ze in feite de
volgende dag een brief. ‘Schrijf me eens in hoeverre de eenzaamheid als
vriendin of als vijandin in uw leven staat?’
De voortgang van deze moeizame relatie valt na te lezen in
Dit tussen ons is geen eenzaam avontuur –
eigenlijk was het dat juist wel, zo komt het voor. Aad Meinderts die de brieven
bezorgde, zegt daarover: Tot een
langdurige, hechte liefdesrelatie tussen Anna Blaman en Marie-Louise Doudart de
la Grée is het niet gekomen. Anna Blaman had het zich bij de aanvang anders
voorgesteld. Anna zag goed in dat ze niet bij elkaar pasten, Blaman was een
tragédienne, MarieLou een operettester. De diepgravende mol en aan de
oppervlakte scherende zwaluw hadden niets gemeen.
Nu zal dat wel waar zijn, maar toen er eindelijk eind
november een daadwerkelijke ontmoeting tussen de twee kwam, vlogen de vonken er
af. Zo ging het steeds bij MarieLou. Een paar maanden lang tot het voorjaar van
1949 werden er hartstochtelijk verliefde brieven gewisseld – tenminste als we
Anna’s helft van deze eenzijdig bewaard gebleven correspondentie moeten
geloven. Doudart de la Grée vernietigde haar eigen brieven, die Anna haar op
haar verzoek had teruggestuurd.
Al spoedig in het voorjaar van 1949 kruipt er onvrede in
de correspondentie. Beiden komen erachter dat ze iets anders met de relatie
willen dan de erotiek en seksualiteit die er overduidelijk in het begin uit
blijkt. De brieven worden met grotere tussenpozen geschreven, MarieLou vertrekt
voor een vakantie naar Montana, Anna naar Zwitserland. MarieLou is een tijd
ernstig ziek in deze periode, wat bij vele van haar correspondenten tot onrust
leidde. Een Duitse vriendin uit Montana vroeg zich af hoe het onder deze
omstandigheden met Anna ging. “Oder gibt es eine neue Liebe?” Dat deed het.
17 juni 1949 schrijft Anna een brief met daarin twee
tekeningetjes: Anna Blaman loopt snikkend weg van MarieLou en Josine Reuling,
die elkaar omhelzen. Op de tweede tekening ligt Anna alleen in Rotterdam in bed,
terwijl de maan schijnt boven een tweepersoonsbed in Zeist, waarin we ML en JR
zien liggen.
“Ik merk duidelijk dat je een reepje van je enthousiasme
hebt afgeknipt om dat aan mijn con-soeur JR te schenken. Dat aanvaard ik zonder
morren. Waarom zou zij minder lief zijn dan ik?” “Maar ja, ‘het feit dat je van
haar vervuld bent en graag ‘het oor leent’ aan haar liefdesbezweringen bewijst
mij dat je niet (of: nog niet, of:niet meer) radicaal en onherroepelijk
pro-Anna bent.” “wie wint nu dat spelletje ten slotte, J R of ik?” Anna heeft geen zin in een
concurrentiespel; dat kent ze en als er iemand in de trein voordringt, gaat ze
ook opzij.
“Hoewel ik je node mis, moet Josine je nu maar gelukkig
maken. Ze acht daartoe alle voorwaarden in jullie contact aanwezig, en waarom
zou ze geen gelijk hebben? Ik hoop alleen, dat jouw gevoelens voor haar dan ook
onvoorwaardelijk en blijvend zullen zijn, want een grote liefde zal goed zijn
voor je wezen en voor je werk.”
Er volgen nog enige venijnige brieven. 10 juli 1949 schrijft
Anna: ‘En nu komt morgen J.R.handje-gezichtje vrijen. Gebruik je verstand,
lieveling en laat niet in symbolische zin je thee opdrinken. (….) Zo’n J R
maakt haar angina tot een interessant geval dat jouw ziek zijn daarbij in het
niet verzinkt: dat is liefdeloos, ook als het als ‘tactiek’ bedoeld is; en zo
langzamerhand dient het je niet meer te steken als ze je 8 a 10 dagen niets
laat horen – niet omdat je van mij houdt, maar omdat hierin het bewijs ligt dat
ze zich als een aan jou verslingerde ziel maar onbenullig handhaaft.’
Die grote
liefde zat er toch wat minder in. Josine hád al een liefde, zij het wellicht
geen grote (die grote woonde in Frankrijk en het was uit). Josine woonde op dat
moment in de Dongestraat (en vanaf november 1949 in de Harmoniehof 23) in Amsterdam
met Beate Mohr (1917-2016). De duits-joodse Beate was vlak voor de oorlog met
haar moeder en zuster naar Nederland gevlucht. In 1942 kwam ze via Westerbork
in het concentratiekamp Theresienstadt terecht. Ze overleefden alle drie de
oorlog. Beate speelt nog een rol in de in lesbische kringen bekende
geschiedenis van het Duits joodse stel Aimée en Jaguar, omdat ze met Jaguar, ofwel
Felice Schragenheim, in Theresienstadt heeft gezeten en daarover in het boek
kon vertellen.
Mogelijk kenden Josine en Beate elkaar omdat Josine
gedurende de tijd dat ze in de oorlog in Nederland was, in Laren woonde naast
de ondergedoken familie Weinberg, bij wie Beate na haar terugkeer in Nederland
in het garagebedrijf ging werken.
Het verhaal vermeldt niet wat Beate van de relatie van
Josine en MarieLou vond, maar uit de correspondentie tussen de laatsten blijkt
dat het kennelijk pais en vree was. Ook Beate ging af en toe mee op de
uitstapjes met de zeilboot van de man van MarieLou en in de brieven van Josine
wordt op luchtige wijze aan beiden gerefereerd. (Beate Mohr rond 1950.)
Uit de schaarse correspondentie die is overgebleven wordt
duidelijk dat Josine en MarieLou elkaar slechts af en toe zien, in Zeist of bij
een literair gebeuren ergens in het land. Zo ging dat bij Anna en MarieLou ook:
men schreef elkaar regelmatig en af en toe zag men elkaar en logeerde dan bij
elkaar. Het contact werd niet alleen bemoeilijkt doordat MarieLou nog diverse
andere relaties in haar weekdagen moest zien te proppen (de weekenden waren
immers voor haar man Peter), Josine weinig geld had om te reizen, maar zeker
ook omdat ze allebei voortdurend met hun gezondheid sukkelden. Iedere keer was
er wel wat.
Begin juni 1949 maakten MarieLou, Anna Blaman, Josine,
Beate en de (biseksuele) critica Emmy van Lokhorst een boottochtje over de
Vecht. Er zijn zelfs foto’s van, waar de eerste drie op staan.
2 april 1950 verbrak Anna Blaman de relatie met MarieLou
en stuurde haar haar brieven terug. Daarna was er af en toe contact – lesbische
ex-lovers laten elkaar zelden voorgoed gaan.
Mei 1950 preludeert Josine op een nieuw boottochtje op de
Vecht met MarieLou: Blonde tijgerkat,
fijn zal het zijn een week om je heen te dartelen, dit dartelen meer figuurlijk
dan letterlijk genomen, gezien mijn lijn. Als de boot nu maar niet schommelt,
want dan raak ‘k uit mijn letterlijk evenwicht en dat is zo onaangenaam. Ik zou
willen ondervinden hoe het is om uit je geestelijk evenwicht te geraken, maar
dit is blijkbaar niet voor me weggelegd. Zelfs van uitslaande tijgerklauwen
herstel ‘k langzaam maar zeker. Ach, over De Kruisvaarder weet ik niets te zeggen, misschien later
als ik ook mee mag doen in het koor der engelen en roepen Wilt toch naar Ons
luisteren! Er was namelijk een slechte recensie over
Blaman’s boek De Kruisvaarder
verschenen – vermoedelijk doelt ze op de recensie van H.A.Gomperts in Het Parool van 27 mei 1950, die het boek
een kitscherig magazine-verhaaltje noemt.
Tijdens het tochtje had Anna -zo schreef ze aan Emmy van Lokhorst –
gesprekken met Josine over ML. (Ik schrijf het je grof-eerlijk, p. 103). Kennelijk
vonden de voormalige rivalen elkaar in bespiegelingen over het gedrag van Marie-Louise.
Dat contact bleef.
26 augustus 1950 schrijft Anna aan Emmy van Lokhorst dat
ze vond dat Emmy en zij een prettige avond bij Josine gehad hadden. “Ik wist al
dat ze heel aardig is en dat ze M.L.verbazend goed ziet. Ze heeft een
superieure, en toch heel welmenende en hartelijke gevoelsinstelling tegenover
haar. Zij en ik hebben eens een avond over haar gepraat, wat in veel opzichten
heel leerzaam voor me was.” Wat zag ze dan? Een paar dagen later schrijft Anna
aan Emmy, naar aanleiding van het toneelstuk dat Marie-Louise aan het schrijven
is: “Maar ML is ook een kind; ze kent geen zelfkritiek die hout snijdt, en ze
kent weinig reserve en weinig eerbied. Haar wezenlijke levensélan gaat niet uit
van een wezenlijk en onaantastbaar principe, de psychologische en sociale
verhoudingen in haar bestaan als vrouw en moeder zijn nog nooit verantwoord
geweest – en daar kan ze zelf niets aan doen, maar ze heeft evenmin de
behoefte, de intelligentie en de moed om in te zien dat zij in haar situatie
nooit het leven in het hart kan grijpen; en dat is toch de wens en de taak als
kunstenaar.” (Grof-eerlijk ,107)
In de latere maanden van 1950 en 1951 verliep het
sporadische contact tussen Marie-Louise en Anna zelfs alleen met de tussenkomst
van Emmy van Lokhorst. Die berichten en boodschappen doorgaf, zoals ‘ik hoop
dat ik haar nooit meer zie. Het is mij allemaal te onwaarachtig en te corrupt’
(Brief AB aan EvL 18 dec 1950).
Tot die conclusie kwam uiteindelijk ook Josine. Op een
aantal nogal feitelijke brieven uit de tussenliggende jaren – ze refereren soms
wel aan afspraakjes, maar vooral aan de dagelijkse bezigheden van Josine –
volgt een brief van 12 augustus 1953. Kennelijk was Marie-Louise weer een
ingewikkelde driehoeksrelatie aangegaan, waar we verder niets van weten, omdat
het Literatuurmuseum de identiteit van de betrokkenen niet mocht prijsgeven: “Lieve
Loutje. (Ze heeft nagedacht over) ‘de delicate kwestie Jules-Lya-Marie-Louise.’ Daarom stel ik je in goede kameraadschap voor
om iedere relatie met elkander te verbreken, want al zien we elkaar zelden,
gedurende een ontmoeting is het bijna vanzelfsprekend dat jij je over een en
ander tegen mij uit. (…) En toch wil ik er niets meer over horen. Nu is dit
geen “afscheid voor het leven” om het plechtig te zeggen. Situaties veranderen
en zodra ik meen dat we elkander zonder dat mijn vriendschappelijke gevoelens
voor Jules in het gedrang komen, weer ’s kunnen ontmoeten, hoor je van me. En
natuurlijk wens ik je het allerbeste, lots of love in your life and much fun.
En vooral een goed gezond! Hartelijke groeten, ook aan Lya en Hilda. NB: Die relatie duurde kennelijk nog zeker
tot in 1955, Lya wordt sprekend opgevoerd in een brief van MarieLou aan Anna 8
mei 1955 vanuit Frankrijk. Met Jules wordt Julie van Hasselt, een goede
vriendin van Josine die ze ook van haar werk op de OBA kende bedoeld.
Begin september 1953 gaan ook Josine en Beate uit elkaar; althans, ze verhuizen ieder naar een ander adres. Volgens een vriendin van Josine was de oorzaak van de breuk een nieuwe relatie van Josine. Wellicht speelde ook mee dat Beate al enige tijd bezig was met de voorbereiding van haar emigratie naar de Verenigde Staten, waar inmiddels haar moeder en zuster aan de westkust woonden. Juni 1953 kreeg ze de Nederlandse nationaliteit. In 1955 verhuisde ze tenslotte naar San Francisco waar ze, een steunpilaar van het lokale lesbische leven, heel oud werd. In 2016 overleed ze, waarmee ze iedereen in dit verhaal ruimschoots overleefde.
Queering
the museum: de verkeerde kant van collecties
Als het weer bijna pride is buitelen allerlei instellingen
over elkaar heen om hun vriendelijkheid tegenover onze community aan te geven,
al dan niet goed bedoeld. Ook de kunst en cultuur sector wil niet
achterblijven.
Zo zijn er programma’s rond roze planten,
gebouwd erfgoed, en natuurlijk beeldende kunst.
In Nederland begon het met Artis waar ze al bijna twintig jaar een programma met rondleidingen over ‘roze dieren’ organiseren. Nee, dat zijn niet alleen flamingo’s, maar ook bij voorbeeld de kleine Humboldt pinguïns die regelmatig paren van dezelfde sekse vormen, en dan zelfs (gestolen of van de oppasser gekregen) eieren uitbroeden. Het Rijksmuseum wilde niet achterblijven, in de pride week kun je er rondleidingen volgen. (Hetrozerijks.nl) Bij zo’n rondleiding wordt meteen duidelijk dat op het eerste gezicht het ‘roze gehalte’ niet altijd even duidelijk of voor de hand liggend is.
(Wanneer je op internet zoekt onder de woorden Rijksmuseum + queer krijg je veel links te zien naar allerlei kunstwerken in het museum en hun online collectie Rijksstudio. Ook kun je met deze werken een route op je mobiel volgen.)
Bovendien zijn dit allemaal tijdelijke
activiteiten, vaak ontstaan of gebonden aan een roze evenement. Daarom zijn er
in de wereld van roze erfgoedspecialisten al enkele jaren initiatieven gaande
om de collectie in musea diverser en inclusiever te maken. Musea moeten
nadenken over hun maatschappelijke relevantie. Wat is eigenlijk ‘roze erfgoed’?
Het Nederlands Openlucht Museum in Arnhem had
al een gemetseld urinoir buiten staan, maar heeft sinds januari van dit jaar
ook een echte Amsterdamse plaskrul in het Jordaangedeelte van het museum staan.
In de oorspronkelijke oude staat, maar wel zonder luchtjes. Een object dat
iconisch is voor homoseksuele mannen, je zou dit roze erfgoed kunnen noemen, al
is dat op de website van het Museum niet terug te vinden. Je ziet het dus pas
als je het door hebt.
Queering the Collections was de titel van een internationaal
symposium, dat in maart 2015 in de Amsterdamse Openbare Bibliotheek gehouden
werd over het zichtbaar maken van non straight geschiedenissen in archieven en
musea. Het initiatief was van projectmanager Joeri Kempen, ook betrokken bij de
Pride Photo Award, in samen-werking met IHLIA, het Amsterdam Museum, de
Reinwardt Academie en COMCOL, de ICOM-commissie voor verzamelen.
Riemer Knoop, een van de organisatoren: “Bij de vraag naar
queering collections gaat het erom om musea en archieven zover te krijgen dat
de samenstelling van de bevolking op het gebied van genderdiversiteit beter in
hun collecties wordt weerspiegeld, in hun acquisitiebeleid en tentoonstellingspraktijk.
Kunnen alle burgers zich gerepresenteerd en vertegenwoordigd weten door wat er
in collecties verzameld is, of wordt, en hoe er door musea geprogrammeerd
wordt? Iedereen heeft het recht om gezien te worden.”
Je moet dus
met andere ogen kijken naar de collectie, maar ook kijken naar verschillende
doelgroepen. Dan kijk je met een blik die kantelt en ervaren de bezoekers van
je instelling de objecten anders.
Na het symposium werd een netwerk gevormd. Er kwam een brochure met voorbeelden hoe je de collectie behandelen moet. De belangrijkste tips: bedenk van te voren wat je gaat onderzoeken, wie je doelgroep is, welke bewoordingen je gebruikt. Betrek zoveel mogelijk collega’s. Stem je verhaal af op je publiek. Je leest het hier: https://ihlia.nl/wp-content/uploads/2021/01/Queering-the-Collections-publicatielight.pdf
In het buitenland lopen al jaren programma’s
met verschillende methoden om de museumcollecties uit het standaard
heteroverhaal te trekken. Overigens blijkt daar wel uit hoe lastig het is om
deze ‘queere’ objecten permanent op zaal te laten zien; museale presentaties
wisselen natuurlijk nogal eens, anders wordt het maar saai. De objecten staan
dus niet op zaal in een permanente tentoonstelling maar worden voorgesteld in een
brochure of webtrail.
In 2009 opende het British Museum in Londen een webtrail door zijn collectie ter
gelegenheid van de LGBT history month. Daarin waren 20 objecten opgenomen, zo
divers mogelijk uitgezocht, die moesten illustreren hoe in verschillende
culturen liefde, seksualiteit en gender
geconstrueerd werden. De gebruikte de term was ‘same sex desire’ en niet LGBT:
dat gaf aan dat het toepasbaar was op alle perioden en culturen. Het British
Museum heeft immers voorwerpen van all over the world, van de verre prehistorie
tot recent. Zo werd ook een Europese witte kokervisie voorkomen. De meeste
objecten konden langere tijd in het museum op zaal bezichtigd worden. Een
website gaf uitleg. Te zien was o.a. de beroemde ‘Warren Cup’ – een zilveren
beker uit de 1e eeuw met seksuele scènes tussen mannen- en een Romeinse lamp met een afbeelding van
twee vrouwen die orale seks hebben. De webtrail met boekje werd later
uitgebreid tot het boek A little gay
history: Desire and Diversity across the world, een toegankelijke LHBT
wereldgeschiedenis in 40 objecten. In die tijd kon het woord ‘gay’ nog gebruikt
worden om ogenblikkelijke herkenning te
geven. Het boek dient als voorbeeld om te illustreren dat iedere museum
collectie in principe geschikt is om het LHBT verhaal te vertellen, als je maar
goed kijkt.
Het Birmingham Museum and Art gallery organiseerde
als eerste museum in 2010 een succesvolle tentoonstelling die Queering the museum heette. Het
uitgangspunt was een beroemd beeld van de in Engeland zeer bekende beeldend
kunstenaar Jacob Epstein (1880-1959) Lucifer.
De gevleugelde Lucifer was voorzien van een grote slinger van groene anjers ter
hoogte van zijn geslacht. ‘Green carnation’ was rond de eeuwwisseling een geheim
symbool dat naar gelijkgeslachtelijke liefde verwees. Elders in de
tentoonstelling liet curator Matt Smith moderne kopieën van bekende kunstwerken
neerzetten, die er net een beetje anders uitzagen.
Uit het project bleek wel dat het veel kennis
vereiste om de objecten die tot nu toe in een heteroseksueel betekenissysteem
gefunctioneerd hadden uit te zoeken en van een relevante nieuwe informatie te
voorzien. Ook curatoren moeten met een gekantelde blik kijken!
Richard
Sandells, erfgoedspecialist en museum activist, suggereert in de brochure van
IHLIA drie ‘queering strategieën’om dat voor elkaar te krijgen:
1 Emancipatoir: leg queer geschiedenissen
bloot, laat ze zien, ook al bleven de personen in kwestie zelf in de kast. Het
helpt jonge (en oudere) generaties in hun emancipatie.
2 Gebruik meervoudige
narratieven die gelijkwaardigheid benadrukken: hier past LGBT in het verhaal
van inclusiviteit en gelijkwaardige representatie. LGBT krijgt dan geen
status-aparte, niet-hetero’s zijn er gewoon, zoals de zon er ook gewoon is. In
een tekstbordje wordt dan bijvoorbeeld terloops opgemerkt dat ‘Keizer Hadrianus
en zijn geliefde Antinous samen (….)’.
3 Queering
playfully and poetically: kunstenaarsinterventies die het ‘gewone’ of
‘alledaagse’ rondom gender deconstrueren en daar ongemakkelijke vragen over
stellen. Dit kan op een speelse en poëtische manier zoals tijdens de ‘Queer
Nights’ in het Victoria & Albert Museum in Londen.
Zelf vind ik het nog wel eens lastig dat de theorie achter al deze projecten in nogal wollige taal verpakt is. Zoals in het boek Queering the Museum ‘De auteurs bekritiseren zowel de praktijken en conventies in verband met het moderne openbare museum als de ontologische veronderstellingen die daaraan ten grondslag liggen. Het boek benadrukt de grenzen van bepaalde benaderingen van inclusie en het falen om afstand te nemen van een traditioneel museaal paradigma, en schetst een alternatieve kritische museale benadering die de auteurs ‘queer’ noemen.’ (Nikki Sullivan and Craig Middleton, Queering the museum, Routledge, 2020)
De strategieën van Sandells maken duidelijk
dat het erg lastig kan zijn om goed te definiëren over wie en wat het gaat. In het verleden zag
het roze leven er anders uit dan nu. Het gebeurde meestal in het verborgene en
er hangt geen bordje met uitleg aan. Identiteit is ook maar een begrip uit de
18e eeuw en homoseksualiteit uit de 19e. De wijze waarop
mensen hun seksualiteit vormgaven vòòr die periode is voor ons niet altijd
herkenbaar en je loopt het risico dat je gedragingen gaat toeschrijven aan
mensen voor wie die zelf waarschijnlijk geen betekenis hadden.
Ook bij het uitbeelden van situaties is het uitkijken
dat zo’n situatie heel betekenisvol in het oog van de moderne beschouwer kan
zijn, maar nooit zo bedoeld is.
Een voorbeeld: onlangs zag ik in de Ridderzaal van het Muiderslot een schilderij hangen van zo op het oog twee dames in liefdevolle omhelzing. Amarilles kroont Mirtillo met bloemenkrans van Jacob van Loo, rond 1650. Maar pas later bleek me dat dit een scene voorstelt uit een populair toneelstuk, Il Pastor Fido, waar Amarilles de als vrouw verklede herder Mirtillo met een bloemenkrans kroont. Het schilderij stelt een man en een vrouw voor en niet twee vrouwen. Dit was overigens een pop[ulaire onderwerp voor een kunstwerk.
Een illusie minder dus. Aan de andere kant: alles
uitleggen berooft de kijker van een geheim genot dat je iets ‘ontdekt’ hebt wat
alleen geopenbaard wordt voor hen die in het geheim zitten.
Hoe kun je nu meer informatie
over queer art geven? Tate Britain, een vooraanstaand museum in Londen, bracht
in 2017 de grote tentoonstelling Queer British
art 1861-1967 met bijbehorend boek: schilderijen en tekeningen van LHBT
kunstenaars uit de engelse kunstgeschiedenis. https://www.tate.org.uk/whats-on/tate-britain/queer-british-art-1861-1967
Sindsdien brengt de website van Tate Britain
regelmatig artikelen en filmpjes uit waarin bepaalde kunstenaars voorgesteld
worden. Het presenteerde ook een film op YouTube met de geschiedenis van een
kunstenaarskolonie in Lamorna in Cornwall waar veel lesbische vrouwen met
allerlei onderlinge relaties woonden en werkten https://www.youtube.com/watch?v=uaOUpC2Dzgw
Het Centraal Museum in Utrecht voert al enkele jaren onderdelen van een project Gender, Seksualiteit en Queer in de collectie van het museum uit.
zie https://www.centraalmuseum.nl/nl/over-het-museum/nieuws-en-pers/kort-nieuws-en-blogs/100-jaar-centraal-museum-een-lhbt-geschiedenisIeder jaar wordt er een onderdeel uitgevoerd. Momenteel wordt de vaste collectie van het Museum (weer) verbouwd en omgegooid, maar het ligt in de bedoeling om in de nieuw vaste presentatie van het museum permanent aandacht aan queer te geven. Het programma wordt uitgevoerd in samenwerking met verschillende queer organisaties in de stad, zoals het Queer Film Festival en het Midzomergracht festival.
Dat je ook als museum van byzantijnse en beeldhouwkunst mee kunt doen laat het Bode museum in Berlijn zien. A second glance: All forms of love, geeft achtergrondinformatie over vijf periodes vanaf de Griekse tijd tot heden. Een kaartje laat zien waar de objecten op zaal staan, maar het gidsje is ook zonder dat goed te lezen. Een tweede boek gidst de lezer door geschiedenis en afbeeldingen van vrouwen.
Meer theoretisch is het Baseline-traject (2021), een
verzameling perspectieven op het hedendaagse Nederlandse museum, geïnspireerd door het
Queering the Collections initiatief (IHLIA LGBTI Heritage, het Queering the Collections
Network en het platform STUDIO i) Het is
een digitale publicatie die vijf queer- of gekleurde perspectieven op
hedendaagse Nederlandse musea en erfgoedruimtes samenbrengt.
In ‘Baseline’ vindt je een veelvoud aan visies en
stemmen. ‘De ervaringen en analyses in Baseline nemen verschillende vormen
aan: essays, interviews, grafisch ontwerp en poëzie. Ze variëren in toon: een
direct betoog aan de programmeurs die alleen voorwaardelijk ‘de ander’
uitnodigen, of de analyse van grimmige inclusiestatistieken. Ze reiken verder
dan de witte kubus: diepe duiken in de archieven, dialogen die van Europa naar bondgenoten
in Zuid-Amerika reizen. Van een uitgezoomd onderzoek van de museale
geschiedenis van queer-representatie tot het exacte moment waarop het museum
zijn bezoeker vervreemdt door een gebaar van othering.’
De verschillende hoofdstukken van deze publicatie komen
overeen met verschillende lagen van het museum,
georganiseerd volgens bepaalde P’s. Drie van die P’s zijn geleend van de
Museumvereniging: Programmering, Partners, Personeel
en de andere twee zijn van STUDIO-i: Pronkstuk – verwijzend
naar de collectie van het museum, en Persoonlijk – om de
persoonlijke belangen en kwetsbaarheden in en rond de instellingen te
benadrukken.
Baseline wordt hiermee gepresenteerd als een model voor
hoe de Nederlandse museumsector eruit zou kunnen zien.
Aardig is dat de getoonde projecten merendeels afkomstig
zijn uit Latijns Amerika (Mexico, Brazilië en Colombia). Ze tonen aan dat je
helemaal niet zoveel geld nodig hebt om een blijvend zichtbare presentatie te
hebben. Zo bevindt het Museu de Diversidada Sexual in Sao Paulo zich in een
druk metrostation.
Al deze projecten, websites en trails hebben
gemeen dat ze geïntegreerd zijn in de mainstream van musea. Ze maken musea
inclusiever, maar zijn tegelijk ook kwetsbaar, omdat het tijdelijke
activiteiten zijn, vaak ook nog gekoppeld aan een pride week. Er is maar één
permanente collectie, het Schwules Museum in Bberlijn. In Engeland is er wel nu
een aanloop naar een queer museum (https://queerbritain.org.uk/)
In de afgelopen jaren gaan er ook in Nederland
regelmatig stemmen op om een Regenboogmuseum te realiseren. Het blijft
voorlopig een vrome wens, want tussen droom en daad staan in dit geval vooral
praktische bezwaren (geld, gebouw, organisatie).
Judith Schuyf
Afbeeldingen bij het artikel. Het hele artikel is te vinden in Gay News september 2022.
1. Warren Cup, grieks/romeinse zilveren
drinkbeker uit de 1e eeuw met aan een zijde een afbeelding van
mannen die seks hebben met elkaar. Het object kon lang niet vertoond worden.
(British Museum, wikimedia commons)
2. Hadrianus en Antinous. Keizer Hadrianus had
een verhouding met de jongeling Antinuous, en was ontroostbaar toen deze in 130
in de Nijl verdronk. (British Museum) wikimedia commons
3. Antonello da Messina Sint Sebastiaan. Ca
1478 Sebastiaan was een romeinse soldaat
die zich tot het christendom bekeerde en de marteldood stierf: hij werd met
pijlen doorboord. Er zit niets homoseksueels in zijn geschiedenis, maar in het
begin van de 14e eeuw werd hij plotseling afgebeeld als beeldschone
halfnaakte jongeman. De hernieuwde belangstelling voor de Romeinse oudheid in
die tijd leidde ertoe dat hij een homoseksueel icoon werd, van wie talloze
beelden zijn gemaakt. (Dresden Gemäldegalerie Alte Meister, foto Judith Schuyf)
4. Naar Michelangelo Samson verslaat twee filistijnen. (1601–1615) Bode Museum Berlijn.
5. Stadhouder Willem de derde, door Peter Lely ca 1700. Willem de derde had
intieme relaties met verschillende mannelijke vrienden, zoals graaf Frederik
van Nassau en Hans Willem Bentinck. ( Rijksmuseum wikimedia commons)
Afb 8 Omslag van het Baseline project
Afb 9 Omslag van Queering the museum Birmingham museum
Op 3 augustus en 8 oktober 2021 zijn (mede ter gelegenheid van het 75 jarig bestaan van COC Nederland) in totaal negen struikelblokken gelegd voor homoseksuele joden en verzetsmensen. We doen dit om de herinnering levend te houden aan mensen die aantoonbaar vervolgd zijn om wat zij deden en wie zij waren. Acht van de negen hebben dat met de dood moeten bekopen. We leggen struikelblokken voor hen bij hun laatst bekende adres, wat niet altijd makkelijk te vinden was, omdat sommigen als ongehuwden en/of onderduikers geen permanente woning hadden. Zes mensen van deze negen waren joods, vier zaten in het verzet (1 was joods en zat in het verzet)
Wanneer je iemands naam noemt zal die niet
vergeten worden en voortleven. Van de ruim 100.000 joden die tussen 15 juli
1942 en 13 september 1944 vanuit Westerbork naar de vernietigingskampen
gedeporteerd werden moeten –zuiver statistisch gezien- er zeker rond de duizend
een niet-heteroseksuele voorkeur gehad hebben.
De Amsterdamse politie hield voor de oorlog al
lijsten bij van personen die men verdacht van homoseksuele contacten of die
eerder opgepakt waren wegens homoseksuele contacten. Er werd op dat moment niet
veel mee gedaan. Maar dat veranderde: meteen in 1940 werd homoseksualiteit onder
mannen strafbaar gesteld door de bezetter door middel van een Verordening van de Rijkscommissaris.
Het Algemeen Politieblad van 7 mei 1942 meldde
dat Joodsche verdachten van overtredingen van Verordeningen van den Rijkscomissaris en beschikkingen van den Commissaris Generaal voor de Openbare veiligheid
altijd ingesloten moesten blijven
en ter beschikking SD.”
De joodse mannen voor wie stolpersteine zijn gelegd stonden in het politieregister omdat zij al eerder in aanraking met de politie als homoseksueel waren geweest vanwege het zoeken van seksuele contacten op openbare waterplaatsen en in besloten huizen. Hen werd hen vooral verweten dat zij seksueel contact zochten met ‘arische’ jongemannen.
Een kwalijke rol speelde de Amsterdamse brigadier Jasper Van Opijnen, die al sinds 1920 voor de zedenpolitie de Amsterdamse homoseksuelen in de gaten hield. In de maanden juli en augustus 1942 begon de vervolging van Joden serieus vorm te krijgen. Van Opijnen pakte verschillende homoseksuelen op van wie hij de namen en voorkeuren via eerdere ‘vergrijpen’ kende: 6 juli werd de 68jarige Isaac Metzelaar thuis gearresteerd. Eind augustus werden drie joodse mannen op het bureau ontboden. Samuel Hoepelman, Salomon Lam en Isaac Walvisch. De joodse costumiere Mina Sluyter werd aangegeven door een buurvrouw en ontboden op het bureau. Haar werd seksueel contact met een ‘arische’ vrouw verweten. Zij zijn de eersten die dit overkwam.
Conform de circulaire van 7 mei werden zij door
de politie meteen in bewaring gehouden, zoals uit het politierapport valt op te
maken. Daarna werden ze doorgezonden naar de SD. Opvallend is de snelheid
waarmee ze van de SD doorgestuurd werden naar Westerbork dat pas net als
verzamelplaats voor Nederlandse Joden functioneerde. Vervolgens werden
ze vrijwel meteen naar de vernietigingskampen gedeporteerd, waar zij
binnen enkele maanden vermoord werden, soms zelfs binnen enkele weken. Hun
homoseksualiteit zorgde er dus voor dat hun toch al geringe overlevingskans nog
kleiner werd.
Omdat zij de eerste homoseksuele joden in
Amsterdam zijn die onder het begin van de georganiseerde jodenvervolging
opgepakt en gedeporteerd zijn staan zij voor ons symbool voor een veel grotere
groep personen. Als homoseksuelen hadden zij doorgaans geen kinderen die hen
konden gedenken. Wij vinden het van belang dat ook het lot van deze joden
bekend blijft en dat hun namen niet verloren gaan.
Met hen gedenken wij ook vier
verzetsstrijders. Ook zij kwamen op voor joden in hun verzetswerk, ook zij
waren homoseksueel, ook zij hadden geen kinderen die hen als eerste kunnen
gedenken. Tussen deze groepen zijn er raakvlakken, omdat de verzetsstrijders
specifiek in actie kwamen bij het beschermen van Joodse medeburgers. Als
kunstenaar kwamen ze in actie bij het vervalsen van persoonsbewijzen via wat
later het Kunstenaarsverzet is gaan heten. Het begon met het oprichten van de
Kulturkammer begin 1942 waarvan alle kunstenaars lid moesten worden wilden ze
hun beroep nog kunnen uitoefenen. Joden waren uitgesloten. Hun meest in het oog
lopende actie was de aanslag op het bevolkingsregister aan de Plantage Kerklaan
36 op 27 maart 1943. Die had tot doel om de persoonsadministratie en de
bevolkingsregisters te vernietigen. Personen met een vals persoonsbewijs konden
zo niet meer ontdekt worden. Zo hoopte
men de Jodenvervolging te saboteren.
We weten relatief veel over de personen die in
het verzet zaten. We kennen hun namen, we hebben foto’s van hen, we kennen
zelfs de verhalen over hun laatste ogenblikken. We kennen zelfs hun
homoseksuele voorkeur en de namen van hun vriendjes en vriendinnetjes.
Dat is in veel mindere mate het geval met de vier joodse mannen en de ene joodse vrouw. Hen kenden we tot voor kort alleen uit de politieregisters van de gemeente Amsterdam. Als gevolg van de publiciteit rond het leggen van de eerst stolpersteine meldden zich nabestaande familieleden van een van hen, nl Isaäc Walvisch. In dezelfde week dook ineens een foto van Salomon Lam op, afkomstig uit het politieregister van een eerdere veroordeling uit 1913 (!) Over twee mannen weten we nu wat meer. Voor de hele groep geldt nog steeds dat we alleen omdat we weten hoe het met hen afliep, ons een voorstelling, maar eigenlijk, nauwelijks een voorstelling, kunnen maken van hun laatste ogenblikken.
1 Karel
August Pekelharing
Hoorn, 6 april 1909 – Gefusilleerd 10 juni 1944 te Bloemendaal
(Overveen, duinen)
Zat ondergedoken in Amsterdam, laatst bekende
adres Rombout Hogerbeetsstraat 83hs; dit was de woning van zijn vriend Bertus
Botterman.
Karel leidde als kunstenaar een onzeker en zwervend
bestaan. Hij danste, maar schilderde ook en schreef gedichten. Karels naam komt
in 1939 voor op de lijst met ‘links-extremistische personen’ die de Centrale
Inlichtingendienst (CID) bijhield. Hij wordt daar omschreven als ’toneelspeler,
communist en anti-mil.’ Vanaf het begin van de oorlog moest hij op
verschillende plaatsen onderduiken: Utrecht, een tijdje zelfs in Kassel, Den
Haag en later in Amsterdam bij zijn vriend Bertus Botterman. Hij trad in
besloten kring op als danser en voordrachtskunstenaar. Ook schreef hij onder
pseudoniem verzetspoëzie, schimpdichten, pamfletten en een roman.
Hij raakte betrokken bij de uitgave
van het illegale blad De Vrije Kunstenaar
en de hulpverlening aan Joodse onderduikers. Als lid van de Raad van Verzet (RvV) – een
koepelorganisatie van het verzet – nam hij vanaf mei 1943 deel aan overvallen
op distributiekantoren, aanslagen op collaborateurs en diverse
bevrijdingsacties van gevangenen. Peekelharing hoorde bij de groep van Gerrit
van der Veen die zeker 5 mislukte overvallen op het Huis
van Bewaring aan de Weteringschans pleegden, doel was om enkele kameraden te
bevrijden. Eind maart 1944 vond de Sicherheitspolizei (Sipo) in Den Haag
aantekeningen bij een op 28 maart 1944 bij een poging tot arrestatie
doodgeschoten RvV-man (Raad van Verzet). Mede op grond van deze notities kon de
Sipo de volgende dagen diverse verzetsmensen arresteren, onder wie Pekelharing.
Samen met Koen Limpers werd Peekelharing op 6 april gearresteerd in Hotel Americain aan het Amsterdamse
Leidseplein en ingesloten in het nabijgelegen Huis van Bewaring aan de
Weteringschans. Daar werd hij gemarteld, onder andere door hem een nacht in een
ton ijskoud water te laten staan.
Op 10 juni 1944
werd Pekelharing met zes andere verzetsmensen, onder wie leden van zijn
verzetsgroep ter dood veroordeeld door een Polizeistandgericht.
Nog dezelfde dag werden zij gefusilleerd in de duinen bij Overveen en daar
begraven.
2. Mina
Sluyter
Amsterdam, 31 mei 1916 – 30 september 1942 te Auschwitz Gearresteerd Amsterdam, 24-7-1942 wegens homoseksualiteit
Op dat moment werd het beroep van Mina opgegeven als naaister; ze woonde in 1942 op de Kerkstraat 378-II. Ze woonde in de Kerkstraat met een niet-joodse vrouw met wie ze daarvoor al op Amstel 178 had gewoond, bij het café (Queen) Mary van Mary Milton. Haar naam is bekend vanwege een aantekening van het Bureau Joodsche Zaken op 24 juli 1942: ‘in bewaring voor homosexualiteit 24-7-1942, ook Jodin, overgebracht naar SD’. Mina Sluyter had een ‘arische vrouw’ bezocht met wie zij een lesbische relatie zou hebben. Zij werd twee maanden na haar arrestatie in Auschwitz vermoord.
Enige tijd na het leggen van deze steen werd de Kerkstraat door de gemeente Amsterdam gerenoveerd. De stenen in deze straat (het waren er verschillende) werden verwijderd en opgeslagen. Op 22 april 2022 zijn ze herplaatst. Enkele dagen tevoren werd er tot mijn grote verbazing contact opgenomen door overlevende familieleden Sluijter (ze schrijven het zelf met een ij, en niet zoals de gemeente met een y). Ik had ooit een oproep bij het Joods Digitaal Monument gezet, en die werd uiteindelijk gezien. Gelukkig konden een aantal familieleden bij de herplaatsing van de steen aanwezig zijn, waaronder kinderen (en kleinkinderen) van Mina’s zus en broer. Haar lesbisch zijn was bekend in de familie, maar was geen probleem.
3.
Samuel Hoepelman
Amsterdam, 28 juni 1896 – 23 april 1943, te Sobibor Gearresteerd Amsterdam, 26 augustus 1942 wegens homoseksualiteit Gedeporteerd naar Westerbork december 1942
Samuel was kantoorbediende en ongehuwd. Hij woonde bij zijn hoogbejaarde ouders, Jacob Hoepelman (Amsterdam 1863) en Alida Hoepelman-Suis (idem) op de Valckenierstraat 35-I. Op 26 augustus 1942 werd hij door de brigadier Van Opijnen bij de zedenpolitie ontboden, evenals Isaäc Walvisch en Salomon Lam. Van Opijnen rapporteerde aan het Bureau Joodsche Zaken dat Hoepelman ‘meermaals tegennatuurlijke ontucht heeft bedreven met arische jongens, en nog steeds openbare toiletten bezoekt om hen tot ontucht te verleiden’. Het Bureau (Komissaris P.K.) stelde op basis hiervan vast dat deze jood een gevaarlijke homoseksueel was en een ‘Volksschädling’, een schadelijk element. Hij diende definitief uit de maatschappij te wordenverwijderd. In vergelijkbare termen werd gesproken over Isaac Walvisch en Salomon Lam. Bij deze werd bovendien toegevoegd dat hij communist was.
Samuel Hoepelman werd op de dag van zijn
arrestatie uitgeleverd aan de SD. In december ’42 werd hij naar Westerbork
gestuurd, en van daar op 20 april 1943 naar Sobibor gedeporteerd. Daar werd
Samuel Hoepelman op 23 april vergast, 46 jaar oud. Zijn ouders waren enkele weken
voor hem, op 26 maart 1943, in hetzelfde kamp omgebracht.
4 . Willem Johan Cornelis Arondéus
Naarden 22 augustus 1894 – Gefusilleerd 1 juli 1943 te Bloemendaal (Overveen, duinen)Beeldend kunstenaar en schrijver. Laatste adres: Singel 65-F te Amsterdam. Homoseksuele verzetsman. Datum arrestatie 1 april 1943
De kunstenaar Willem Arondeus was redelijk succesvol met opdrachten voor kunstwerken in openbare gebouwen. Toen in de loop van 1941 zijn studie over de monumentale schilderkunst in Nederland werd gepubliceerd, bevond Arondéus zich al midden in het verzetswerk. In de lente van dat jaar begon hij de Brandarisbrief te schrijven. Voortdurend spoorde hij aan tot verzet tegen de voorgenomen oprichting van de Kultuurkamer en signaleerde gevallen van culturele collaboratie. In 1942 ging de Brandarisbrief op in De Vrije Kunstenaar, opgericht door de musicus Jan van Gilse die met Arondéus en de beeldhouwer Gerrit Jan van der Veen de redactie ging vormen. Zijn aandeel in de verspreiding van de door Van der Veen en zijn medewerkers ingenieus vervalste persoonsbewijzen, leidde ertoe dat Arondéus en Van der Veen de leiding op zich namen van de op 27 maart 1943 gepleegde aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister, om aldus de mogelijkheid van controle op de in omloop zijnde persoonsbewijzen uit te schakelen. Tot degenen zijn meededen aan deze aanval behoorden ook de couturier Sjoerd Bakker en de celliste en dirigente Frieda Belinfante. Sjoerd Bakker vervaardigde de valse uniformen. Na de aanslag zorgde loslippigheid onder de deelnemers voor een reeks arrestaties; Arondéus werd op 1 april op zijn onderduikadres gearresteerd. Na door een in het Koloniaal Instituut (thans Koninklijk Instituut voor de Tropen) zetelende Duitse rechtbank ter dood te zijn veroordeeld, werd hij met de voornaamste deelnemers aan de aanslag op 1 juli 1943 in Overveen gefusilleerd. Een gedenksteen aan de gevel van het naast de ingang van de Amsterdamse dierentuin Artis gelegen gebouw herinnert aan de deelnemers van de daar gepleegde aanslag en vermeldt ook de naam van Arondéus. De homoseksualiteit van enkele leden van de Van der Veen groep werd tijdens de rechtszaak als verzwarende factor aangehaald.
5 .Isaac Metzelaar
Amsterdam 22 maart 1874 – Auschwitz 19 augustus 1942 Zonder beroep Wonende Amstellaan 82-ii (thans: Vrijheidslaan) te Amsterdam Joods en Homoseksueel Datum arrestatie 6 juli 1942
Isaäc
Metzelaar was al wat ouder: toen hij gearresteerd werd
op 6 juli 1942 door de brigadier zedenpolitie, Jasper van Opijnen, vanwege
verboden homoseksueel gedrag (nl overtreding van de Verordening van de
Rijkscommissaris) was hij al 68 jaar. Hij leefde gescheiden van zijn vrouw Hendel
Limkowksi. Metzelaar woonde in
1941 op de Amstellaan 82-II, na de oorlog Stalinlaan geheten en sinds 1956
Vrijheidslaan, niet ver van de
Amstel. Metzelaar maakte deel uit
van een van de eerste transporten van Amsterdam naar Westerbork, die 15 juli
1942 begonnen. Daar behoorde hij tot de gevangenen die al op 24 juli naar Auschwitz
werden gedeporteerd.
6. Salomon
Lam
Amsterdam, 24 september 1886 – 13 november 1942 te Auschwitz Gearresteerd Amsterdam 24 augustus 1942 wegens homoseksualiteit Gedeporteerd naar Westerbork Adres: Nieuwe Achtergracht 107 parterre
Salomon was handelsreiziger en ongehuwd. Hij stond al sinds 1910 bekend bij de Amsterdamse politie als bezoeker van een jongensbordeel, zoals uit onderzoek van Theo van der Meer bleek. In 1910 was dit niet strafbaar, maar de zaak speelde een rol bij de discussie over de invoering van art 248bis. Lam was ook een van de eersten die gearresteerd werd toen de wet eenmaal was ingevoerd. Een psychiatrisch rapport uit die tijd over hem laat zien hoe men over homoseksuele joden dacht:
Hij was “raar”, “een raar ventje”, “een halve gare”, “idioot”, “brutaal”, “verbrassend”, “arrogant”, “gemeen in zijn mond”, “babbelig”, “zeer coquet”, “een eigenaardig type”, “een blagueur”, zelfs “een Don Juan tegenover vrouwen”. Hij waste zich te vaak en nog wel over het hele lijf. Als kind op school had hij altijd een druipneus. “Idiotie” kwam in zijn familie veelvuldig voor en zijn vader had syfilis gehad. Terwijl hij al jaren dezelfde betrekking had, beweerde het rapport dat hij er geen kon houden. De “halve gare” had al een eerdere veroordeling achter de rug. Hospita’s en buren, soms getipt door de politie, bespioneerden hem als hij bezoek ontving. Hij was meermalen hardhandig op straat gesmeten. (Uit: Theo van der Meer, De ‘verkeerde’ nering van de Kaak. Ons Amsterdam 56, april 2004)
Volgens het Amsterdamse politierapport van 1942 was zijn adres Nieuwe Achtergracht 107 parterre, de woning van het bejaarde echtpaar Emanuel en Mirjam Mossel-Mulder. Op 26 augustus 1942 werd hij door Jasper van Opijnen van de zedenpolitie ontboden, en gearresteerd, op dezelfde dag als Samuel Hoepelman en Isaäc Walvisch. Van Opijnen rapporteerde aan het Bureau Joodsche Zaken, in dezelfde bewoordingen als hij bij Hoepelman deed, dat Lam ‘arische’ jongens tot ontucht verleidde. Het Bureau stelde op basis hiervan vast dat deze jood een gevaarlijke homoseksueel was en een schadelijk element dat definitief uit de maatschappij moest worden gebannen. Medewerker Kaper van het Bureau wist bovendien dat Salomon een communist was. Dit woord is onderstreept. Salomon Lam, jood èn homo èn communist, werd dezelfde dag nog uitgeleverd aan de SD en via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. Daar werd hij op 13 november 1942 vermoord, 56 jaar oud.
7. Isaäc
Walvisch
Amsterdam, 21 september 1888 – 14 september 1942 te Auschwitz Gearresteerd Amsterdam, 26 augustus 1942, wegens homoseksualiteit Gedeporteerd naar Westerbork Adres: Kromme Mijdrechtstraat 6II
Bij het leggen van de stolperstein was ook Willy Walvisch aanwezig, zij had haar oom Isaäc nog gekend als 8 jarig meisje. Hij kwam vaak bij haar ouders eten. Hij was een grote, opgewekte man, die wellicht officieel koopman was, maar het liefste als entertainer in allerlei clubs optrad.
Simone Walvisch sprak bij het leggen van de steen over haar oudoom Isaäc:
Hij was homosexueel en kwam daar ook voor uit, hoewel dat in de regel nog als een schande werd gezien. Hij kwam regelmatig eten op de Raamgracht, ook bij mijn vaders neef Ies en Nelly. Hun dochter Willy vertelde dat hij in de oorlog een keer bij hen kwam eten en alvast een boterkoekje had gekocht voor later op de avond, omdat zijn vriend bij hem op bezoek zou komen. Heeft haar vader Ies dat boterkoekje verstopt… Elk half uur speelde het carillon van de Zuidertoren het lied ‘Zie de leliën op het veld’. Na het eten moest Isaac om half 8 weer vertrekken, want om 8 uur moest hij thuis zijn vanwege spertijd. Isaac zei dan: “Ich komm mit der Lelie und ich gehe mit der Lelie.”
In 1942 woonde hij op een kamer op de Amstellaan 27 II hoog. Op dat adres staan op dat moment nog twee gezinnen ingeschreven: de familie Van Gelder (3 personen) en de familie Lopes Cardozo (4 personen). Allen zijn in een concentratiekamp omgekomen.
Op 26 augustus 1942 werd Walvisch door de zedenpolitie opgepakt. Dat was op dezelfde dag als Samuel Hoepelman (zie boven). Hij bleef niet lang in arrest en werd op 10 september naar Westerbork gestuurd en de volgende dag naar Auschwitz. Op 14 september 1942 werd Isaäc Walvisch vergast, 53 jaar oud, volgens zijn nicht Willy met ster en roze driehoek.
8. Sjoerd
Bakker
Leeuwarden 10 juni1915 – Gefusilleerd: 1 juli 1943 te Bloemendaal (Overveen, duinen) Homoseksuele verzetsman. Datum arrestatie: 1 april 1943 Adres: Vondelstraat 24 Amsterdam
Sjoerd Bakker was als zelfstandig kleermaker/ontwerper werkzaam in zijn woning aan de Vondelstraat in Amsterdam. Hij was daarin zeer succesvol. Vanaf 1942 verleende Sjoerd Bakker hulp aan (Joodse) onderduikers. Hij verzorgde bonkaarten en persoonsbewijzen en hielp Joden hun inboedels illegaal onder te brengen. In eerste instantie werkte hij zelfstandig, later kwam hij in contact met de Persoonsbewijzencentrale die zich bezig hield met het vervalsen en stelen van persoonsbewijzen voor onderduikers. In februari en maart 1943 was hij direct betrokken bij de aanslag op het Amsterdamse Bevolkingsregister. Hij maakte de politie-uniformen die nodig waren voor de aanslag. De benodigde stof verkreeg hij via relaties bij de Hollandia Confectiefabrieken Kattenburg. Na de aanslag dook hij onder, maar werd na vijf dagen gearresteerd. In juni 1943 werd hij door een SS- und Polizeigericht samen met 11 andere die aan de aanslag op het Bevolkingsregister hadden deel genomen ter dood veroordeeld. Op 1 juli 1943 werden zij gefusilleerd in de duinen bij Overveen en in een massagraf begraven.
9. Frieda
Belinfante
Amsterdam 10 mei 1904 – Santa Fe (USA) 5 maart 1995 Adres in Amsterdam in de oorlog: Jacob Obrechtstraat 64
De vader van Frieda Belinfante was
een Joodse pianist, haar moeder is niet Joods. Ze groeide op in een gezin met
drie kinderen. Al op jonge leeftijd moeten alle kinderen verplicht een
instrument bespelen. Frieda kiest voor de cello. Als Frieda zestien jaar is
wordt ze verliefd op componiste Henriëtte Bosmans en ze wonen zeven jaar
samen. Eind jaren dertig richt ze
haar eigen orkest op ‘Het Klein Orkest’ en wint als enige vrouwelijke kandidaat
het door Herman Scherchen georganiseerde dirigentenconcours.
Bij het aanbreken van de oorlog kan ze haar werkzaamheden als dirigente niet meer voortzetten. Ze sluit zich aan bij de verzetsgroep van Gerrit van der Veen en Willem Arondéus. Daar helpt ze met het vervalsen van persoonsbewijzen. Ook spoort ze vrienden en kennissen aan om hun eigen persoonsbewijs ‘te verliezen’ zodat ze een nieuw kunnen aanvragen. Ze helpt bij de voorbereiding voor de aanslag op het bevolkingsregister aan de Plantage Middenlaan waarmee ze de gegevens van onder andere 70.000 Amsterdamse Joden willen vernietigen. De aanslag mislukt. Bij de aanslag is Belinfante zelf niet aanwezig (ze zat mogelijk mogelijk op het dak nabij). Alle directe plegers van de aanslag worden niet veel later opgepakt; ze zijn waarschijnlijk verraden.
Belinfante verkleedt zich als man onder de naam Hans Kroon en gaat zo een tijd onherkenbaar door het leven. Haar eigen moeder herkent haar niet. Als ze weer het gevoel heeft niet langer veilig te zijn duikt ze eerst een periode onder bij twee lesbische vriendinnen in Laren. Daar krijgt ze te horen dat de SD haar op de hielen zit en ze neemt de beslissing om het land uit te vluchten. Samen met een van de vriendinnen uit Laren vlucht ze via de pilotenlijn via Parijs naar Zwitserland. Na de oorlog keert ze terug in Nederland maar aardt daar niet zo goed, mede omdat ze als vrouw niet meer aan het werk komt als dirigent. Ze besluit naar de Verenigde Staten te emigreren. Belinfante vertelt later in een interview dat ze in een verkeerde tijd geboren is en veel meer uit het leven had kunnen halen. Hiermee refereert ze zowel aan haar carrière als dirigent als aan haar homoseksualiteit.
Publiciteit
Het leggen van de stolpersteine kreeg ruime aandacht in de media. Het NOS journaal, Radio 1, The Guardian, de NRC, het Parool, de Leeuwarder Courant en de Trouw besteedden er aandacht aan.
In de middag van 8 oktober nodigde het NIOD nabestaanden, onderzoekers en andere betrokkenen uit voor een lunch. Het was de eerste keer dat het NIOD aandacht aan dit onderwerp besteedde. NIOD-directeur Martijn Eickhoff bevestigde dat onderzoek naar de positie en lotgevallen van homoseksuele Joden en verzetsmensen meer aandacht verdient, ook van het NIOD.
Met dank aan : COC Nederland, gemeente Amsterdam, Theo van der Meer en Simone Walvisch .foto’s Sjaan van der Jagt
In 2017 brandde de boerderij De Croesen, ook bekend als ‘Het grote gras’ of ‘Graszicht’ aan de Zogwetering in Maarsseveen af. In een keldertje van de boerderij werd door leden van de AWN een grote hoeveelheid scherven gevonden, die in de ArcheoHotspot op Castellum Hoge Woerd onderzocht zijn. Wat deden die scherven daar en hoe ontwikkelde het gebied zich? Het blijkt alles te maken te hebben met de rijke Amsterdamse koopmansfamilie Huydecoper.
In 1592 koopt de Amsterdamse koopman Jan Jacobsz Bal
van Wieringen een stuk grond bij de hoeve Cromwijck tussen Breukelen en
Maarssen. Bal handelde in huiden en wapens en kocht zich met het geld
dat hij daarmee verdiende in de Magellaense Compagnie in, een van de
voorlopers van de VOC. Hij werd daar zo rijk mee, dat hij bij zijn dood
in 1624 zeker 170.000 gulden naliet. De familie, die zich inmiddels
Huydecoper was gaan noemen, zocht naar profitabele investeringen in
onroerend goed, die in het benauwde middeleeuwse Amsterdam niet te
vinden waren. Op een klein uur van Amsterdam, aan de Vecht, was
onbebouwd boerenland in overvloed te vinden. In alle beschrijvingen van
het in de zeventiende- en achttiende-eeuwse wereldberoemde
buitenplaatsenlandschap aan de Vecht is te lezen dat dit zijn oorsprong
vindt in de familie Huydecoper die daar als projectontwikkelaars optrad.
Aan
de hand van het familiearchief van de Huydecopers in Het Utrechts
Archief, informatie uit het HisGis, de kadastrale minuut van 1832,
kaartmateriaal en beschrijvingen van de meer dan 60 buitenplaatsen is
een reconstructie gemaakt van de aan- en verkopen van de familie tussen
1592 en 1832. Die waren niet aaneengesloten in ruimte en tijd. Dan
blijkt dat de drie verschillende delen van het ruim 3 km lange
aangekochte gebied langs de Vecht een eigen ontwikkeling laten zien met
betrekking tot grondgebruik, bouwgeschiedenis en financiële exploitatie.
Het noordelijke gedeelte, rond Geesberge aan de kant van Breukelen,
werd in 1649 aangeschaft en vrijwel meteen verkaveld en verhuurd of
verkocht. Zuidelijker werd in 1608 de Gulden Hoef gekocht rond de latere
buitenplaats Goudestein, tegenwoordig het stadhuis van Stichtse Vecht.
Een deel lag langs de Vecht, een deel in de ontginning Diependaal. Dit
stuk, In de Lanen geheten, heeft een interessante geschiedenis die
vertelt hoe kleinschalig de Huydecopers met dit gebied omgingen.
Tenslotte was er een stuk veenweidegebied ten noorden van de
Zogwetering, dat in de latere zeventiende
maar vooral in de achttiende eeuw werd aangekocht, en dat de familie
heel wat problemen bezorgde omdat het ‘lekkend’ was (en bleef). Hier
lagen de boerderijen het Grote Gras en het Kleine Gras. Jan Elias
Huydecoper bemoeide zich intensief met de administratie van dit gebied,
én met het familiearchief.
De familie Huydecoper bleef tot in de twintigste eeuw in het bezit van een aantal van deze huizen. Ook verder legde het bezit de familie geen windeieren: financieel, maar ook zeker qua status. Johan Huydecoper (1599-1661) was Heer van Thamen, Blokland, Uithoorn en Kudelstaart, van Maarsseveen en Neerdijk. Sindsdien noemde de familie zich Huydecoper van Maarsseveen, niet gek voor een familie die een generatie eerder nog uit obscure immigranten uit de kop van Noord-Holland had bestaan…
Het homohuwelijk bestaat niet. 20 jaar geleden werd het burgerlijk huwelijk opengesteld voor paren van gelijk geslacht. Daarme was Nederland het eerste lang ter wereld waar dat kon. Deze dagen besteden de media daar uitgebreid aandacht aan. Ieder tv of radio programma, krant of tijdschrift lijkt we een of meerdere paren (meestal mannen natuurlijk) te hebben opgesnord om hier een mening over te hebben. Ook wij ouderen waren ineens zeer in trek en ik zag oude bekenden die ik door corona al meer dan een jaar niet meer gezien had, langstrekken op het scherm.
Ook 1Vandaag besteedde aandacht aan de 20 jaar huwelijk en interviewde onder andere mij.
Daarbij gebeurde iets eigenaardigs. De media dachten dat wij wilden feestvieren, en bleken onaangenaam getroffen toen ze van jonge activisten hoorden dat het helemaal niet zo goed gesteld is met de emancipatie in Nederland, en van oude activisten dat zij twintig jaar geleden erg tegen de openstelling van het huwelijk waren – en nog steeds eigenlijk.
Vanaf de jaren zeventig ijverde de homobeweging voor opheffing van de vele ongelijkheden in de juridische positie van homoseksuelen en heteroseksuelen. Op dat moment was er niets geregeld in relaties tussen mensen van hetzelfde geslacht. Er waren problemen met de pensioenwetgeving, met verzekeringen, met de aanschaf van een huis, met kinderen, met het erfrecht. Er werden pogingen ondernomen om dat met behulp van het notariaat te veranderen (het zgn ‘Leidse model’) maar dat bleven stoplappen die vooral voor een hoop rompslomp zorgden maar niet alle hindernissen uit de weg ruimden. Er gingen steeds meer stemmen op om het hele idee van het huwelijk maar af te schaffen. Want wat in wezen een juridische overeenkomst zou moeten zijn om zaken rond gemeenschappelijk bezit te regelen werd door de overheersende heteronormativiteit opgetuigd met allerlei overbodigheden en opgelegde vooronderstellingen. Ik noem de prins/ prinses op het witte paard, de witte trouwjurk, de eeuwige trouw en het eeuwige respect van de mensheid. Om maar te zwijgen over de ingebouwde ongelijkheid die aan de mannen in het huwelijk privileges gunde en de vrouwen taken oplegde.
In de periode voor de overwinning van het burgerdom in de 18e eeuw had men daar geen boodschap aan. Het huwelijk was wat het was: een juridische overeenkomst. En in de moderne 21e eeuw , waarin ieder individu telt, zou ieder individu dus door middel van een pakketje overeenkomsten datgene moeten regelen wat er te regelen moest. Ongeacht met wie dan ook: je broer, je tante, je geliefde, je buurman of je collega. De homobeweging koos dus voor individualisering. Maar kreeg het ‘homohuwelijk’ (heeft u een huwelijk? nee, een homohuwelijk). En wanneer je zaken toch hardnekkig zelf wilde regelen, was je hetzij bezig tot sint juttemis hetzij bleken uiteindelijk allerlei zaken toch niet goed te regelen, zoals het erfrecht, of het recht je partner in een buitenlands ziekenhuis te bezoeken.
Heeft de openstelling van het huwelijk dan helemaal niets opgeleverd? Voor veel traditionele families was het even wennen, maar uiteindelijk konden ze er niet onderuit dat er nieuwe familiebanden waren gekomen die net zo echt en serieus konden zijn als de hunne. Ook voor de degenen die individualisering wilden was het een vooruitgang dat LHBT’s eindelijk erkend waren als ‘persoon onder de wet’- een van de grondrechten die er eerst nog amper was. Dat was winst.
PS: Na de openstelling van het huwelijk zeiden veel mensen dat de homoemancipatie daarmee toch wel voltooid was. Er viel niets meer te wensen, en daarmee kon de mensheid overgaan tot de heteroseksuele orde van de dag, blij dat iedereen weer gewoon deed. Met de LHBTIetc emancipatie is het overigens nog steeds niet goed gekomen zie de nieuwste Feiten en Cijfers van MOVISIE, een overzicht dat ik jaren geleden ben begonnen, toen ik daar nog werkte.
PPS: en mijn trouwfoto? die hebben we nooit laten maken….
In deze tijden van corona wordt het Nederlandse landschap
herontdekt. Kranten en tijdschriften geven tips voor wandelingen en voorzien
die van interessante weetjes. Hoe leuk is dat. Zo is het Solsche gat onder Drie
op de Veluwe de laatste tijd weer erg in de belangstelling komen te staan. Midden
in de Speulder- en Sprielderbossen bevindt zich een vrij grote laagte, met
water en groene waterplanten gevuld. Door de vele fraaie oude bomen in het bos
is het een geheimzinnige plek. In de buurt liggen veel grafheuvels. Het is dus
niet verwonderlijk dat er vele sagen hier de ronde deden: verhalen die deze
plek betekenis moesten geven.
Het
zondige klooster
Ooit stond er midden in het bos een klooster. De monniken
hielden zich echter geenszins aan de vrome leefregels en feestten er maar op
los. Ze aten en dronken dat het een lust was en uiteindelijk verkochten ze hun
ziel aan de duivel. Die zorgde voor regelmatig nieuwe wijn, waarbij ook de
heksen van harte meedronken. Dit ging lang zo door, maar op een kerstnacht ging
het mis. In een hevige storm verdween het klooster in een diep gat. Rondom het
gat spookte het hevig. Omwonenden hoorden regelmatig om twaalf uur ’s nachts
een steeds harder wordend klokgelui. Het waren de klokken van het verzonken
klooster. In de kerstnacht was het gelui het hevigst.
De
vermoorde koopman
Omstreeks 1205 keerde een koopman terug van een reis naar Utrecht. Hij had goede zaken gedaan. Bij het Solsche Gat rustte hij wat uit. Daar ontmoette hij een schaapherder. Hij was zo onverstandig hem te vertellen van zijn rijkdom. Daarop vermoordde de schaapherder hem, groef snel een kuil en gooide het lichaam er in. Niemand begreep hoe de schaapherder zo snel tot welstand kon zijn gekomen. Maar het duurde niet lang: de man kreeg een geheimzinnige ziekte en overleed na enkele dagen. Hij werd op het dorpskerkhof begraven. Maar de volgende dag was het graf open gewoeld en de lijkkist stond recht overeind. Dit herhaalde zich. Mijnheer pastoor werd om raad gevraagd. Hij liet twee jonge ossen voor een trekslee spannen. De slee, met de kist er op, zou zonder bestuurder zijn weg moeten vinden. De ossen stopten bij het Solsche gat. De kist werd daar begraven. Toen vond men het lichaam van de vermoorde koopman. Deze werd op het kerkhof herbegraven. De geest van de moordende schaapherder bleef ronddolen.
Niet
uniek
Deze sagen zijn niet uniek. Ze worden in min of meer gelijke bewoordingen ook over andere plaatsen binnen en buiten onze landsgrenzen verteld. Ze geven betekenis aan het landschap. Al deze verhalen hebben in de kern elementen die verwijzen naar prechristelijke religieuze tradities. Er zijn vele meren en plassen die een verzonken klooster zouden herbergen. In de kerstnacht luiden de door de duivel gestolen klokken. Dit verwijst naar de vele meren en plassen die de voorouders vereerden. Overigens zijn er bij het Solsche Gat nooit archeologische voorwerpen gevonden. Het onrustige graf van de moordenaar moet aangewezen worden door twee dieren. Dieren, en in het bijzonder ossen, wijzen vaker bijzondere plekken aan, waar een graf te vinden is of een kerk gebouwd kan worden. In het verleden nam men aan dat dieren voorspellende kracht konden hebben.
New-age
verklaringen
Naast deze sagen die afkomstig zijn uit verzamelingen
volksverhalen die zeker van voor de 19e eeuw dateren vinden we ook
modernere sagen rondom het Solsche gat die uit de kringen van de new-agers
afkomstig zijn.
Bij het Solsche gat zou een samenkomst van een aantal energiebanen, ‘leylijnen’ zijn. Er zou ‘spiraliserende’ energie actief zijn. Dit zou te maken hebben met het feit dat hier eens een heidense vereringsplek van de Germanen zou zijn geweest. Deze zou gewijd zijn geweest aan de zonnegod Sol. Dit zou de herkomst van de naam verklaren. In het gat zouden offers van fruit aan de zonnegod gebracht zijn. Later werd de plek gekerstend en werd het klooster er neer gezet. In het gehucht Drie even verderop zou een tempel voor de Germaanse bosgod Thri hebben gestaan.
Tot zover de verhalen die betekenis aan het landschap moesten geven. Nu de feiten. Tot in de Romeinse tijd kenden de lokale bevolking geen goden in de zin van belichaamde bovennatuurlijke entiteiten, die de macht hadden om over de mensen te beschikken. De belangrijkste kracht voor de prehistorische bewoners waren de voorouders. Het hele landschap diende hen als woonplaats. Daarom was het hele landschap heilig. De natuurlijke elementen in dat landschap vormden als het ware de stoffering waarbinnen de voorouders geëerd konden worden door riten en geschenken. De plaatsen waar de voorouders begraven waren bleven zichtbaar en kenbaar in het landschap en werden ontzien. Hierdoor zijn ze door archeologen terug te vinden. Archeologen als Nico Roymans en David Fontijn hebben hier over gepubliceerd.
Bijzonder belang werd gehecht aan water (als teken van vruchtbaarheid en leven) en in het verlengde daarvan aan rivieren, beken, moerassen en meren. De grens van land en water werd gezien als een overgangsplek van de wereld van de levenden naar het onderaardse. Het is zeer wel mogelijk dat het Solsche Gat al in de voorromeinse tijd een bijzondere betekenis had als toegang tot de onderwereld. Meer hier over is ook te lezen in mijn boek Heidense Heiligdommen.
In de prehistorie kende men in de lage landen dus geen god Sol, geen god Thri. Zo men al in een zonnegod had geloofd, dan zou deze toch zeker niet bij een onderaards gat aangeroepen zijn, maar eerder op een heuvel. Bij de Romeinen was de situatie anders: zij namen in het begin van hun geschiedenis, in de 7e of 8e eeuw voor het begin van de jaartelling, van de Grieken goden in menselijke gedaante over. Romeinse soldaten brachten deze goden mee naar de veroverde gebieden in Europa, daaronder ook een zonnegod, Sol Invictus geheten. Alleen personen die ‘Romeins’ wilden doen, om met Astérix te spreken, namen deze goden over.
Geologie
In oorsprong is het Gat een geologisch verschijnsel: een pingoruïne. Zo’n gat gaat terug tot de laatste ijstijd. In de extreme koude was de bovenste laag van de bodem zeker tot 20 meter diep permanent bevroren. Onder deze bodem bevond zich grondwater, dat zich af en toe door scheuren in deze permafrost naar boven werkte, maar daar weer bevroor. Zo ontstond er een ‘ijslens’ waarbij de omringende grond naar boven werd geduwd. Die bodem bestond hier uit een mix van laagjes zand, klei en silt (leem) die het eindproduct waren van de afsmeltende ijskappen in het glaciale bekken van de Veluwe.
Leem heeft een bepaalde korrelgrootte waardoor de partikels aan elkaar gaan kleven. Leem is daardoor ondoordringbaar voor water. Toen uiteindelijk al het ijs gesmolten was bleef er een krater in het landschap over. In dit gat bleef water makkelijk staan, wat op de ook toen al droge Veluwe niet verkeerd was. Hierdoor wordt ook de naam verklaard: volgens het Middelnederlands Handwoordenboek van Verdam is Sol een Middelnederlands woord dat poel, slijk betekent, en ook wel: zwaar werk (namelijk om het er uit te halen). Het Gat was dus op twee manieren aantrekkelijk voor de bevolking: er was water aanwezig, en men kon de leem gebruiken om wanden en huizen waterdicht te maken en keukenmeubilair onbrandbaar. Het Gat werd door de leemwinning aanzienlijk vergroot.
In ieder geval zorgde de aanwezigheid van water voor vroege bewoning. Het gebied rond Putten en Drie was al in het neolithicum en de bronstijd dicht bevolkt, getuige de vele grafheuvels in de buurt. Een aantal liggen in een lange lijn waar mogelijk een oude weg heeft gelopen. Naast het Solsche Gat zijn resten van een akkercomplex uit de ijzertijd gevonden (Celtic Field). Pas in de vroege middeleeuwen krijgt een meer ‘germaanse’ bevolking hier de overhand boven de oorspronkelijke bewoners. In Drie is een begraafplaats uit de 6e eeuw van onze jaartelling gevonden. Daarmee hebben we tevens een begindatum voor het kleine gehucht Drie (vroeger Thri geheten) alsmede een indicatie van de omvang, drie boerderijen (anders had het wel Vierhuizen of zo geheten).
Een nieuwe betekenis door het christendom
Tussen de 8e en 10e eeuw werd de bevolking langzaam tot het christendom bekeerd, maar het duurde nog een aantal eeuwen voordat men het in alle facetten aanvaardde. Ondertussen woonde men in een landschap waarin de resten van de heidense voorouders nog volop zichtbaar waren. Omdat die lastig te verwijderen waren vertelde de kerk dat het gebied aan de duivel gewijd zou zijn. Het zou er spoken. Dat kwam aardig overeen met alle geheimzinnige bomen die er stonden. De sagen hadden dus vooral ten doel mensen uit het heidense gebied weg te houden. Helemaal lukte dat niet. De Speulder- en Sprielderbossen bleken in de middeleeuwen te belangrijk om het hout verloren te laten gaan. Ze waren gemeenschappelijk eigendom van de inwoners (de malen) en kenden een eigen beheer. Deze beheersvorm is heel oud, zo oud, dat in sommige plaatsen de malen hun jaarlijkse vergadering in de open lucht hielden. Zo vergaderden de malen van de Speulder- en Sprielderbossen nog tot in het begin van de 17e eeuw in de open lucht bij het Solsche Gat. Dan bepaalden ze wie welke bomen mocht kappen en welke bomen konden blijven staan. Het beheer was duurzaam. De aanwezigheid van het Solsche Gat gaf zo een zekere rituele status aan de vergadering. Voor een korte periode in het begin van de 17e eeuw vergaderde men bij het ‘heilig huisken’ (een kapelletje?) vermoedelijk gelegen op de plek waar nu herberg Het Boshuis te vinden is. Daarna werden de vergaderingen gehouden in de kerk van Garderen.
Kortom, het Solsche Gat is een spannende plek op de Veluwe. Een geologisch verschijnsel in origine uit de laatste ijstijd. Een aantrekkelijke plek om te wonen vanaf de prehistorie mede omdat op de leem die zich in het gat bevond water bleef staan. Het gat kon als de toegang tot het onderaardse gelden. Een plek die in de prehistorie en vroege middeleeuwen aan betekenis won als woonplaats van de voorouders. De zichtbare resten van hun bestaan, grafheuvels en akkers, gaven betekenis aan het landschap als een plek die men moest ontzien en koesteren. In de ogen van de christelijke missionarissen was dit heidens landschap een gruwel. Men ging vertellen dat de duivel er het voor het zeggen had. In de moderne tijd weet men wel beter. Al wandelend in de buurt van het Solsche Gat ontdekt men bomen en grafheuvels. Daarna kan men een versnapering genieten in het Boshuis.