Een vreemde fibula uit Rhenen

In het stadsmuseum Rhenen loopt tot december 2024 de tentoonstelling Gouden Vrouwen. Frankische schatten thuisgebracht. Deze prachtig vormgegeven tentoonstelling bevat een selectie uit hoogtepunten uit het vroegmiddeleeuwse grafveld op de Donderberg in Rhenen dat in 1952 werd opgegraven, en vergelijkbare objecten uit de buurt. De hele collectie ligt tegenwoordig in het Rijksmuseum van Oudheden, dat het lovenswaardige idee ontwikkelde om onder de titel “onder ons” belangrijke vondstcomplexen uit de provincies tijdelijk ten toon te stellen daar waar ze gevonden zijn.

Het grafveld van Rhenen omvatte meer dan 1100 begravingen en crematies lopend van 350 tot 800 AD. De titel van de expositie plaatst de herkomst van deze vondsten in het Frankische rijk.

Eén van de vitrines bevat een tweetal kleine (ongeveer 4 cm diameter) samengestelde bronzen schijffibula’s, met daarop – zo zegt het bijschrift- de afbeelding van een Davidsster. Een vijfde eeuwse Davidsster? Kan dat wel?

Rhenen 256, twee schijffibula’s . RMOLeiden foto Pixelpolder /Sjaan van der Jagt

Het antwoord is snel gegeven: nee, dat kan niet, het is in ieder geval geen Davidsster zoals wij die nu vooral beschouwen als joods symbool. De afbeelding toont een hexagon of hexagram, een zespuntige geometrische vorm van twee gelijkzijdige met elkaar verweven driehoeken. De  interpretatie (en tegenwoordig emotionele waarde) van het hexagram als Davidsster dateert pas uit de 18e of 19e eeuw. Als vorm is het hexagram veel ouder en komt al in prehistorische culturen in het midden-oosten voor. Kortom, er staat dus geen (joodse) Davidsster op de fibula’s.

De vondsten uit het grafveld van Rhenen zijn pas jaren na de opgraving  – en met veel tegenslagen en vereende krachten – gepubliceerd. Bij de Sidestone press verscheen in 2012 de complete vondstcatalogus.

Onze beide fibula’s zijn gevonden in het vrouwengraf 356. Dit graf lag aan de westzijde van het grafveld, in een deel dat als laat-romeins wordt beschouwd. Daarbinnen is het een van de vroegste graven, datering 400-450.  Deze graven behoorden toe aan (families van) germaanse huurlingen in het Romeinse leger, de zgn foederati, zij die door een verdrag aan het Romeinse rijk waren verbonden om de grenzen van dat afbrokkelende rijk te verdedigen. De foederati waren trots op de ereversierselen van hun vak, brede metalen gordels met gespen in kenmerkende Kerbschnitt versiering. Ook de prachtige zilveren haarnaald in graf 356 draagt voor foederati kenmerkende versiering.

Uit de vondstbeschrijving in de catalogus blijkt verder dat de tweede fibula thans niet origineel is, maar een replica en kopie van de eerste. Deze tweede fibula is ‘ergens in de jaren zestig’ zoek geraakt. De eerste fibula was ook maar ten dele bewaard gebleven en werd bij de restauratie voltooid tot een acceptabel geheel in de ogen van de restaurator. (Minus de overvloedige vijlsporen die op het origineel aanwezig waren, neem ik aan). Bij het samenstellen van de catalogus in 1966 heeft men ervoor gekozen een exacte kopie van deze eerste te maken om het vondstnummer compleet te maken.

Rhenen graf 256
Rhenen vrouwengraf 256 compleet. Leiden RMO. Uit Wagner& Ypey.

Alleen: deze tweede fibula zag er oorspronkelijk heel anders uit. Hier geen hexagon, maar een achtstralige ster met in het midden een kring van kleine rechthoekige punten. Daarbinnen een kromlijnig patroon waarin met enige goede wil mogelijk de contouren van een menselijk gezicht zijn te herkennen. Het zou het museum gesierd hebben als ze ergens vermeld zouden hebben dat het hier een replica betreft en dat het origineel er anders uitzag.

Dit type ronde schijffibula’s staan in het engels bekend als ‘complex saucer brooches’ of ‘komponierter schalenfibeln’. Ze zijn samengesteld uit twee verschillende dunne plaatjes zilver of brons (‘pressblech’) die op elkaar zijn gekit.  Op het bovenste plaatje werd een voorstelling aangebracht door het op een matrijs te leggen en hard aan te drukken. Men gaat er van uit dat het hexagon in vorm en uitvoering afgekeken is van de Kerbschnitt versiering op de foederati gordels/gespen, die dus in een laat-Romeinse context te plaatsen zijn. Een hexagon als versiering is overigens behoorlijk zeldzaam. In de archeologische literatuur heb ik er tot nu toe nog geen twintig kunnen vinden. De meeste delen een aantal kenmerken: voorzover te achterhalen staan ze allemaal op schijffibula’s afkomstig uit vrouwengraven. De verspreiding is  geografisch beperkt: Nederland, Noord-Frankrijk, Duitsland, Engeland. Ze dateren uit een chronologisch beperkt venster: tussen de late vierde eeuw en de eerste helft van de vijfde eeuw. Dat is een spannende periode, op de grens van de ondergang van het Romeinse rijk en het prille begin van de Germaanse volksverhuizing. De gevonden schijffibula’s zijn allemaal te linken aan de aanwezigheid van foederati.

Liebenau-Weser
Liebenau-Weser schijffibula 5e eeuw. Naar Böhme 1974
schijffibula met hexagon
Sahlenburg Naar Böhme.1974
Mitcham graf 205 5e eeuw. Museum of London A20120

Ook de ‘angelsaxische’ veroveraars van Engeland in de vroege vijfde eeuw waren in eerste aanleg foederati, afkomstig uit Friesland, Jutland en Noord Duitsland. Zo komt de noordelijkste van de schijffula’s uit een vroeg saksisch grafveld, Sahlenburg bij Cuxhaven bij Hamburg. Een andere werd in het saxische grafveld van Liebenau (Samtgemeinde Weser-Aue) gevonden. Dit grafveld werd vanaf de vierde eeuw aangelegd. In het (angel)saxische grafveld van Mitcham (Surrey) dat dateert uit de periode meteen na de komst van de angelsaxen in Engeland bevatte graf 205 ook een schijffibula met hexagon.

Behalve Rhenen 356 zijn er in Nederland nog enkele schijffibula’s met een hexagon gevonden:  Rhenen 844, een vrouwengraf, bevatte er één samen met een hoornen doosje, een pot van terra nigra en een glazen kommetje.

Rhenen vrouwengraf 844. Naar Wagner & Ypey.

 Vier schijffibula’s zijn in het centrum van Nijmegen gevonden, namelijk drie losse vondsten uit een laat-Romeinse context, en eentje in het vrouwengraf B465, te dateren tussen 430 en 450. Dit opvallende graf was van een aanzienlijke dame, mogelijk een priesteres. Steures vermoedde dat omdat ze de restanten van een staf bij haar rechterhand had. Er lagen ook drie identieke pressblech medaillons in het graf, naar een kopie van laat-romeinse munten. De beeldenaar toont twee naar elkaar gekeerde koppen met daartussen een soort (cultus?)paal die geduid wordt als een mogelijke verwijzing naar de cultus van een Nerthus-achtige inheemse godheid. Behalve dit had ze naast haar schedel een opvallende haarnaald van 19,6 cm lengte meegekregen met daaraan een lunula, een halvemaanvormige hanger (Böhme, 1974, p 37 noemt het een ‘klepperblech’ dus kennelijk rammelde het). Uit de bijgiften blijkt dat de dame bi-cultureel was, germaans en romeins: er was nog een haarspeld van ‘germaans’ type, de ‘germaanse’ ronde schijffibula met daarop het hexagon, mogelijk onderdeel van een collier met drie strengen kralen en een lunula-hanger in het midden; daarnaast romeins aardewerk en glaswerk, alsmede oude zilveren romeinse munten die erg geliefd bij de Germanen waren (zie Steures 2002). Een lunula kan geïnterpreteerd worden als vruchtbaarheidssymbool (voor jonge vrouwen) of symbool voor eeuwigheid (voor oude belangrijke vrouwen).

Nijmegen -Nieuwstraat. Graf B465.
Nijmegen-Nieuwstraat. Graf B465. Naar Steures 2011.
Nijmegen Nieuwstraat Reconstructievoorstel Wil van der Sluijs voor collier in graf B465

Laat-Romeins zilverwerk voorbeeld?

Een tweede groep afbeeldingen van hexagons is moeilijker te plaatsen. Ze zijn ongeveer een eeuw vroeger te dateren en zijn te vinden op laat-Romeins zilverwerk, afkomstig uit enkele omvangrijke vierde eeuwse schatvondsten.  Soms betreft het grote zilveren schalen en kommen, bij voorbeeld uit de schatvondst van Mildenhall, Suffolk, of die bij de muur van het laat-Romeinse castellum Augusta Raurica (Kaiseraugst Zwitserland) zijn gevonden.

Kaiseraugst. Schatvondst zilveren schaal 4e eeuw. Museum Augusta Raurica.

Soms betreft het een in stukjes gehakte militaire gordel ‘hacksilber’, zoalsa de gesp uit de schatvondst van  Coleraine, Ierland. Het hacksilber diende wellicht als muntgeld in deze onrustige tijden en was gestolen en/of verstopt.

Een ander hexagon is te vinden op het beleg van een lansschacht afkomstig uit een laat-Romeins mannengraf in Vermand in noord-Frankrijk, dat behoorde aan een chef van de vreemde hulptroepen. Dit graf bevatte onder andere eveneens een 17, 5 cm lange haarnaald met bijlvormige klepperblech-hanger. De huidige verblijfplaats van dit voorwerp is onbekend.

Vermand Fr. steun voor lans
Provinciaal- romeins tweede helft 4e eeuw. Verguld zilver met niëllo .
H. 12.5 cm. New York, The Metropolitan Museum of Art, 17.192.145

Er is gesuggereerd dat al deze stukken oorspronkelijk gemaakt zijn in hetzelfde atelier, omdat ze erg op elkaar lijken (zie Schorsch, 1986). Dat geldt zeker voor Coleraine en Vermand. De zilveren schalen kunnen mogelijk voor gebruik bij de christelijke eredienst gemaakt zijn. Deze hexagons zien er wat barokker uit, minder strikt en eenvoudig dan de hexagons op de fibulae. Vergelijkbaar zijn de hexagons op de bodem van een aantal zilveren kommen in het bekende scheepsgraf van Sutton Hoo (Suffolk, 7e eeuw). Net als de schatvondst van Mildenhall bevatte dit graf een aantal zilveren avondmaals-lepels in Byzantijnse stijl.

Oosterse herkomst?

Wat is de herkomst van het hexagon als versieringsmotief? Algemeen neemt men aan dat ze afkomstig zijn uit de vormenschat van een oostelijk volk, de Sarmaten en/of Alanen. De Sarmaten waren nomaden van oorspronkelijk Iraanse herkomst. 8000 van hen dienden als ruiterij in het Romeinse leger nadat ze krijgsgevangen waren gemaakt na afloop van de Sarmatische oorlog  in 175. Daarna bleven ze binnen het rijk. Het waren geen foederati, als krijgsgevangenen waren ze schatplichtig aan Rome, maar ze konden wel het Romeinse burgerrecht verdienen en hoge militaire functies bekleden.

In de vroege 5e eeuw noemt de Notitia Dignitatum 24 prefecturen (commandoposten) van Sarmaten in Italië en Gallië. Daarnaast waren er ook Sarmatische commandoposten bij Tongeren en Maastricht. Hun commandant heette de  Praefectus Laetorum Lagentium prope Tungros. Dat wil zeggen dat zij als Laeti werden beschouwd, bijna-horigen met een vrij lage status. Er was in het late rijk kennelijk een bepaald substraat van deze soldaten en hun families die er vaak al eeuwen woonden aan de limes aanwezig , dus inclusief vrouwen.

De verdedigers van de Romeinse rijksgrens waren uit vele delen van het rijk afkomstig,  gedeeltelijk van oost-germaanse en Sarmatische afkomst. Nu wil ik best aannemen dat het hexagon-motief van origine Sarmatisch (of Alaans, dat is een ondergroepering) is, het lastige vind ik dat de oost-germaanse Sarmatische voorwerpen (voornamelijk kleine handspiegels) een heel andere versiering dragen. Directe parallellen voor de hexagons zijn in deze periode heel ergens anders te vinden, en wel in Armenië. Armenië vormde lang een twistpunt tussen het (Oost) Romeinse rijk en de heersers in het latere Perzië. Al vanaf de tweede eeuw leverde Armenië hulptroepen aan Rome, een situatie die tot zeker in de zesde eeuw voortduurde.

Herkomst stralenkrans onduidelijk

Rest de vraag naar de herkomst van de versiering op de verloren gegane fibula in Rhenen 356. Dat is lastiger.

Volgens de beschrijving in de catalogus stond er op het pressblech een achtpuntige stralenkrans rond een cirkel met (?) kleine ingestanste rechthoekjes rond een ruitvormig verzonken middelpunt. Tussen de cirkel en het verzonken midden bevonden zich drie cirkelvormige segmentvormige bogen, met daarbinnen cirkels ook met een verzonken midden. Tussen de stralen van de krans was een kromlijnig patroon te zien.

Vermand Graf III fibula's met stralenkrans

In deze beschrijving is geen sprake van de afbeelding van een gezicht, hoewel er bij nadere beschouwing wel enige overeenkomsten zijn met schijffibula’s die in het midden van een ronde paneelversiering een menselijk gezicht tonen in de Salin I stijl, ruwweg te dateren in de vijfde eeuw. Van deze zijn er enkele gevonden in de lage landen; meer zijn er gevonden in Engeland. De achtpuntige stralenkrans ontbreekt echter in deze gevallen, en de paneelversiering is meer figuratief.  Andere schijffibula’s met een compacte ster met vele kleine stralen (zoals in Vermand) zijn onvergelijkbaar.

Putten vergulde gesp. 5e eeuw. RMO Leiden.

Een negenpuntige stralenkrans vinden we wel onder andere op de vergulde gespplaat van een uit Putten afkomstige bronzen gesp, te dateren tussen 510-550 n. chr. (Leiden RMO e1940/12.22). Midden in de ster is een bebaard gezicht afgebeeld. Erboven drie ingestanste cirkels met puntjes. Kortom, er zijn wel verschillende overeenkomsten maar het is het toch allemaal net niet.

Er bestaan dus verschillende mogelijkheden voor de afkomst van de hexagons. Het zou kunnen dat er Armeense of Sarmatische handwerkslieden / krijgsgevangenen aanwezig waren in de werkplaats waar ze gemaakt werden. Dat neemt Schorsch in ieder geval voor de rijke zilveren 4e eeuwse schalen aan die op een later moment geschonken waren aan leden van de hulptroepen die een eerbewijs verdienden.

De schijffibula’s met hexagons zijn allemaal gevonden in vrouwengraven. Kazanski wijst op het feit dat vrouwenkleding in traditionele culturen vaak lang in de mode blijft. Terwijl de mannen pronkten met hun ‘moderne’ romeinse eretekens, hoefde dat niet voor de vrouwen te gelden. Kwamen de vrouwen van de hulptroepen dan nog allemaal uit ‘barbaricum?’ In ieder geval mochten de barbaarse hulptroepen volgens een Romeinse wet niet met Romeinse vrouwen trouwen maar alleen maar met elkaar, dus het kan zijn dat de inmiddels goed in het rijk geïntegreerde soldaten huwden met dito vrouwen die nog hechtten aan hun traditionele sieraden. En in de vijfde eeuw waren er veel goed geïntegreerde vreemdelingen aan de limes, met inbegrip van Rhenen.

Literatuur

Böhme, H.W., Germanische Grabfunde des 4.bis 5. Jahrhunderts zwischen unter Elbe und Loire. Text en Platen Munchen, 1974

Michel Kazanski, East Germanic and Alano-Sarmatian Finds of the Early Migration Period in the Roman West. In Aleksander Burschde, John Hines, Anna Zapolsksa, The Migration Period between the Oder and the Vistula, vol. 2. Leiden, 2020, 830-852.

Deborah Schorsch, The Vermand Treasure: A Testimony to the Presence of the Sarmatians in the Western Roman Empire. Metropolitan Museum Journal, Vol. 21, 1986, 17-40.

D.C.Steures, Germanic Pendants and a Roman Medallion. Fifth-century Pendants from the Late Roman Cemetery in the Inner City of Nijmegen. BABesch 77, 2002, 181-185.

D.C.Steures, The Late Roman Cemeteries of Nijmegen. text and figures NO17 , 2011

Annette Wagner en Jaap Ypey, Das Gräberfeld auf dem Donderberg bei Rhenen. Katalog. Herausgegeben von Annemarieke Willemsen. Sidestone Press, 2011

Afbeeldingen (beeldbewerking Pixelpolder/Sjaan van der Jagt)

(c) Judith Schuyf 2024


Een pispot met een boodschap

Onlangs bezocht ik de tentoonstelling Point of View in het Rijksmuseum. Het gaat over opvattingen over de verbeelding van gender door de tijd heen en hoe dat continue verandert. Het tentoongestelde materiaal is afkomstig uit hun eigen collectie.

Al een tijd terug sprak ik met enkele makers van de tentoonstelling over de opzet en inhoud van het geheel vanuit mijn optiek van LHBT-geschiedenis en queer art. Dat gesprek verliep nogal stroef, door technische problemen met de verbinding. Het grootste struikelblok was echter dat we verschillende invalshoeken gebruikten. Van LHBTI-etc geschiedenis leken ze weinig kennis te hebben, en dat was kennelijk ook niet hun belangrijkste focus. Ik was dus benieuwd wat ze er uiteindelijk van gemaakt hebben. De tentoonstelling bleek thematisch ingedeeld, zo begon het met schilderijen van kinderen van wie niet op voorhand te zien is of het een jongen of een meisje betreft – vroeger liepen ook jongens-kinderen in een jurkje, en moest je het geslacht afleiden aan houding of attributen. Of bij muziek: violen werden als vrouwelijk gezien en trompetten als mannelijk (eat your heart out, Freud!). Mannen hadden zware bureaus met veel laden, vrouwen lichtere, elegante bureaus waar je ook niet veel in kon opbergen. Jullie krijgen een idee van de boodschap achter de tentoonstelling. Er was geen catalogus, dus de weinige toelichting kwam van de tekstborden.

Ik was natuurlijk het meest geïnteresseerd in wat er op LHBTI terrein te zien was. Dat was niet heel erg veel, Erin Olaf en Robert Mappelthorpe kennen we nu wel.  Jammer was dat ze een aantal duidelijke hints en verwijzingen naar LHBT, wat zich immers en zeker in het verleden, via coderingen afspeelde, eenvoudigweg gemist hadden. Leuk was op zich een wand met een hele lange strip met foto’s uit de 19e en vroege 20e eeuw van paren. Die was alleen voor mij te hoog opgehangen en bovendien scheen de verlichting (wanneer leren musea nou eindelijk eens om geld en aandacht te besteden om de objecten fatsoenlijk uit te lichten?) volstrekt verkeerd zodat niet alles goed zichtbaar was voor mij in de rolstoel. Ook ontbraken hier de bijschriften en hingen er ook heterostellen tussen de paren. Ze misten uitleg van de codering die verborgen ligt in de houding van de paren. In die tijd was het nl gebruikelijk dat twee afgebeelde personen van hetzelfde geslacht op foto’s ook dezelfde houding aannamen, allebei zittend of allebei staand. Bestond het paar uit een man en een vrouw, dan stond de man achter of naast de stoel waarin de vrouw zat. Er zijn mij nogal wat foto’s bekend waarbij bij paren van hetzelfde geslacht ook de ene zit en de andere staat. Dit detail, duidelijk te zien op een aantal foto’s, was de tentoonstellingsmakers compleet ontgaan.

Damespo Rijksmuseum Amsterdam
Bourdaloue Meissen, ca 1730. Foto Rijksmuseum

Het object waar het hier om gaat stond in een wat non-descripte vitrine.

Op het eerste gezicht ziet dit stuk porselein eruit als een sauskom. Het is in Meissen gemaakt rond 1730. Aan twee zijden staat een afbeelding die onder de zgn ‘chinoiserie’ valt. Volgens het bijschrijft betreft het hier een Bourdaloue, of wel vrouwenurinaal. Toiletten waren in de 18e eeuw dun gezaaid, en volgens het verhaal was de Bourdaloue uitgevonden om het mogelijk te maken de ellenlange preken van de priester-Jesuit Bourdaloue zonder ongelukjes door te komen. Onder de brede rokken die sommige dames droegen kon het voorwerp eenvoudig verstopt worden.

Rijksmuseum Amsterdam Jurk (mantua) met sleep.

Bij iets meer ruimte hoefde de vrouw slechts even te gaan verzitten om gebruik mogelijk te maken, zoals te zien valt op dit schilderij van Francois Boucher (1703-1770) – La Bourdaloue. De bourdaloue, al dan niet met deksel, kon dan eenvoudigweg door een bediende afgevoerd en leeggegoten worden.

François Boucher La Toilette intime 1760. Wikimedia commons.

Op internet zijn er afbeeldingen van een aantal bourdaloues te vinden, die vrijwel allen een uiterst beschaafde afbeelding met bloemmotief dragen. Ze worden sporadisch bij antiquariaten aangeboden, wel voor veel geld, want het blijft 18e eeuws hoogwaardig porselein. Ze zijn tot in de 20e eeuw vervaardigd. Zo werden Bourdaloues tot 1955 in de Maastrichtse aardewerkfabrieken gemaakt, en stonden daar in de catalogi vermeld als ‘koetspot’ omdat ze vaak in rijtuigen werden meegenomen.

18e eeuwse bourdaloues uit Meissen lieten soms pikante afbeeldingen in chinoiserie zien, die kennelijk een reeds exotisch voorwerp nog exotischer moesten maken. 

Het belang van deze bourdaloue in het Rijksmuseum voor de LHBTI-geschiedenis ligt in de afbeelding. De hierboven getoonde zijde toont een voyeuristische scene.

Rijksmuseum Amsterdam, Bourdaloue, Meissen 1735. Foto Sjaan van der Jagt

Op de andere zijde zien we links twee personen in traditionele chinese kleding demonstreren hoe de bourdaloue gebruikt moet worden. Aan de rechterkant zit een naakte vrouw op een (onzichtbaar) bankje en kijkt schalks achterover in een spiegel, waarin haar eigen glimlachende gezicht te zien is. De hand, waarmee ze de spiegel vasthoudt, maakt een ‘zwijgen’-gebaar over de mond. Aan haar voeten zit een geklede vrouw die liefdevol dijbeen en onderbeen van de naakte vrouw bepotelt.

Spiegelscenes in de kunst verwijzen vaak naar homoseksualiteit. Ze vormen een directe referentie naar narcisme, de obsessieve liefde voor het zelf die gezien werd als een van de bronnen van homoseksueel verlangen. Dát verhaal had ik nou graag in de tentoonstelling gezien.

Overigens, voor de googelaars: bourdalou is ook de naam van een klassiek Franse perentaart met amandelen……en die heet weer naar de bakker die hem ‘uitvond’.


Walter Spies en de ondergang van de Van Imhoff

Het Nederlands Instituut voor Militaire Historie gaat onderzoek doen naar de ondergang van de Van Imhoff, een Nederlands koopvaardijschip met aan boord 477 Duitse geïnterneerden dat op 19 januari 1942 als gevolg van een Japans bombardement voor de kust van Sumatra zonk. De Nederlandse bemanning had op last van hogerhand het schip en zijn gevangenen zonder adequate reddingsmiddelen achtergelaten. 411 geïnterneerden verdronken. Het is goed dat het NIMH onderzoek gaat doen. Hopelijk kunnen ze meer licht werpen op de schuldigen. Het marinecommando bleef tot nu toe buiten schot, zo zijn er tal van straten in Nederland nog genoemd naar de commandant admiraal Helfrich. Het NIMH meldde in zijn persbericht voorts dat het onderzoek er vooral komt op verzoek van en ten behoeve van de nabestaanden: kinderen en kleinkinderen van de slachtoffers. Dit bericht suggereert ten onrechte dat iedereen aan boord kinderen had. Voor de overigen, de kinderlozen, de homoseksuelen, is deze waarheidsvinding kennelijk niet van belang. Ik doe hier recht aan één van deze homoseksuelen: de kunstenaar Walter Spies.

Walter Spies op Bali

Bali is een geliefde vakantiebestemming en zeker niet alleen onder homoseksuelen. Al in het begin van de jaren twintig van de vorige eeuw, dus binnen een decennium na de zeer wrede ‘pacificatie’ van het zuidelijk deel van het eiland door de Nederlandse troepen, werd het als ‘het aardse paradijs’ beschreven. Vrijwel meteen kwamen er toeristen, die niet uitgekeken raakten op de fraaie natuur, de veelkleurige religieuze uitingen, de vriendelijke bevolking. Het feit dat die bevolking fysiek niet onaantrekkelijk was en bovendien vaak schaars gekleed rondliep droeg hier zeker aan bij. De Balinese vrouwen liepen overdag met ontbloot bovenlijf wat het eiland al vroeg de reputatie van een zekere zondigheid verleende. Het verschil tussen homo- en heteroseksualiteit was er naar verluid niet bekend. Het eiland trok dus ook al vroeg homoseksuele mannen.

Een van hen was de veelzijdige kunstenaar Walter Spies. Voordat Spies in 1927 naar Bali verhuisde had hij al een deel van zijn ‘exotische’ leven achter de rug. Geboren in 1895 in Moskou als derde kind van de Duitse vice-consul groeide hij op in Rusland. Thuis werd uitbundig gemusiceerd door zijn ouders en tante. Op zijn 15e werd ‘Walja’ zoals hij in de familie heette, naar thuisstad Dresden gestuurd om een Duitse schoolopleiding te volgen. Hij was met vakantie in Rusland  toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak en werd daar in 1915 als potentiële vijandelijke soldaat geïnterneerd. Hij had het in het dorp midden in de natuur niet slecht. Evenals de twee latere keren in zijn leven dat hij opgesloten zat, wist hij tekenmateriaal te bemachtigen. Ook hoorde hij de lokale liedjes en volksverhalen van de Russische boeren. Zijn leven lang bleef hij tekenen en schilderen, muziek en dans volgen. Sterker nog, omdat hij snel afgeleid was door andere mensen en gebeurtenissen in zijn leven zouden deze perioden van (semi-) gevangenschap steeds een rustpunt vormen, waardoor hij tot zijn sterkste werk kwam.

Walter Spies in Ubud. Coll Tropenmuseum. Wikimedia Commons
Walter Spies in Ubud. Coll Tropenmuseum

Homoseksualiteit.

Spies was zich kennelijk al jong bewust van zijn homoseksualiteit. Nog in Dresden als tienjarige werd hij onder de vleugels genomen van zijn neef Robert, die op dat moment een relatie had met de kunstenaar Sascha Schneider, illustrator van o.a. de Winnetou-romans van Karl May. Neef Robert zou een belangrijke rol gespeeld hebben bij het ontdekken van Walja’s homoseksualiteit. Robert sneuvelde in de eerste wereldoorlog.

Na zijn terugkeer naar Dresden na de Russische internering leerde hij interessante moderne schilders kennen zoals Kokoschka en Otto Dix. Via zijn liefde voor de muziek ontmoette hij nieuwe vrienden, musici, en via hen ook filmmakers en acteurs, zoals Conrad Veidt, de hoofdrolspeler van het eerste ‘Schwülendrama’ Anders als die Anderen, en diens vriend de filmregisseur Friedrich Wilhelm Murnau. Binnen enkele weken in 1920 werden Walter en de zeven jaar oudere Murnau een paar. Murnau, die eigenlijk Plumpe heette had zijn naam veranderd na zijn ontmoeting met de dichter Hans Ehrenbaum-Degele op wie hij smoorverliefd was geraakt. Ze betrokken de villa van Ehrenbaum-Degele in het chique villadorp Grunewald in het westen van Berlijn bij de Wannsee. De moeder van Ehrenbaum had daar geen bezwaar tegen. Maar ook Ehrenbaum sneuvelde en vijf jaar later ging Walter Spies met Murnau in Grunewald wonen, wat voor mama Degele kennelijk ook geen probleem was. De volgende jaren assisteerde hij Murnau bij de decors en muziek van diens films en werd onderdeel van de Berlijnse cultuurset, feesten en al. Daar werd het toch wat te druk. In de volgende jaren verbleef Walter veel op het waddeneiland Sylt. In de rustige omgeving daar kwam hij eindelijk tot schilderen en met succes. Aan zijn werk is te zien dat hij zeer beïnvloed werd hij door het geheimzinnige fijnschilderwerk van ‘le douanier’ Rousseau.

Spies naar Indië

In het voorjaar van 1923 verbleef Spies enige tijd in het huis van Nederlandse kunstvrienden in Amsterdam. Het Stedelijk Museum stelde een aantal schilderijen van hem ten toon.  In Amsterdam zag Spies voor het eerst schilderijen waarop de landschappen in Nederlands Indië waren afgebeeld en hij werd meteen nieuwsgierig naar dat land. Het zou de rest van zijn leven bepalen. Omdat hij weer eens geen geld had, monsterde hij in 1923 aan op de Hamburg. In de haven van Tandjong Priok verliet hij met een smoes het schip en nam de benen naar het binnenland. Hij zou nooit meer in Europa terugkeren.

Al vanaf de 17e eeuw hadden kunstenaars belangstelling voor de (voormalige) kolonie Nederlandsch-Indië. Ze beeldden al dan niet in het voetspoor van de koloniale autoriteiten, de kleurrijke exotische landschappen, mensen en dieren af. Niet dat dat makkelijk was: het was een hele reis en de omstandigheden waren niet bevorderlijk voor de schilderkunst. De schilders hadden vooral moeite met het weergeven van het Indische licht en het welige tropische groen. Een van de landschapsschilders merkte op dat het niet zozeer was dat hij de ‘zeer sterke groenen’ zou kunnen maken die nodig waren om de intense kleurenpracht weer te geven, ‘maar het ongeluk wil dat bijna al de sterke gelen die hij daarvoor nodig heeft, zeer spoedig zwart worden’ door het licht en de meerdere zuurstof.  

Tot Spies op het toneel verscheen werkten de kunstenaars in Indië, zowel degenen die vanuit Nederland afgereisd waren als degenen die in Indië geboren waren, volgens westerse maatstaven. Spies zocht de omgang met de lokale bevolking – kunstenaars die volgens de Balinese traditie werkten en vooral houtsnijwerk en (muur) schilderingen vervaardigden. Ook was hij zeer geïnteresseerd in de Balinese muziek. Hij ontwierp een notensysteem waarmee de gamelan muziek opgeschreven kon worden. Hij bestudeerde en beschreef Balinese dansen. Hoewel hij dus veel contact met de lokale bevolking had, lag het in de aard van het koloniale systeem dat het aanvankelijk om de hoogste lagen van de Indische klassenmaatschappij ging. Dat was al zo geweest op Java, waar hij de eerste jaren verkeerde, en als eerste westerling als muziekmeester in de kraton (paleis) van Djokjakarta ging werken. Van de Hollanders moest hij weinig hebben, die hij onsympathiek, kleinburgerlijk en dom vond.

In 1927 verhuisde Spies naar Bali. Op Bali probeerde hij een synthese te bevorderen tussen de traditionele Balinese kunsten en een modernere benadering, die ook aantrekkelijk was voor betalende westerse toeristen, maar de toeristenkitsch vermeed. Hij ging samenwerken met verschillende lokale kunstenaars. Hun namen verraden dat zij uit de hoogste klassen van Bali afkomstig waren. Zelf raakte hij ook geïnspireerd door het verhalende in de traditionele Balinese kunst, waardoor zijn schilderijen vaak meerdere perspectieven en verdwijnpunten in het beeld verenigen. De schilderijen zijn zeer fijn en kleurrijk geschilderd, realistisch, bijna surrealistisch soms. Zo droeg Spies bij aan de mythe van Bali als paradijs, maar hij deed zijn best om de authenticiteit van de kunst intact te laten, in tegenstelling tot de souvenirwinkeltjes die steeds meer snel geproduceerde rommel verkochten aangepast aan de Europese en Amerikaanse smaak.

Spies liet zich niet weerhouden door het feit dat hij vrijwel constant zonder geld zat en ontwikkelde de wildste plannen. Al in 1925 was hij een van de oprichters van het Bali museum in Denpasar, samen met de eveneens homoseksuele Nederlandse schilder/tekenaar Rudolf Bonnet. Bonnet woonde een tijd in Ubud, in het huisje waar ook Spies een aantal jaren had gewoond. Ubud is nog steeds het centrum van al dan niet artistieke kunst(nijverheid) op het eiland. Daarna bouwde Spies een huis in de bergen, iedere keer een stukje als er weer wat inkomsten waren. Het huis is nog steeds te huur voor toeristen. In dat huis waren niet alleen talloze buitenlandse bezoekers welkom, zoals Charlie Chaplin en de in die tijd zeer bekende schrijfster Vicky Baum, de rijke Barbara Hutton, de anthrolopologe Margaret Mead, de homoseksuele schrijver Noel Coward maar ook ontelbare dieren. Op een zeker moment woonden er honderden dieren in en om het huis: een neushoornvogel, drie witte kakatoes, een maraboe, papagaaien, een jonge adelaar, twee honden, drie reuzenpythons, een ree, apen, leguanen, otters, vissen, insekten. Spies was dol op zijn dieren en miste ze erg wanneer hij op reis was.

Walter Spies met zijn favoriete hoed en twee honden. Coll Tropenmuseum. Wiimedia commons.
Walter Spies in zijn huis met favoriete hoed en twee honden

Om bij te verdienen schreef Spies een brochure over Bali voor de Koninklijke Pakketvaart Maatschappij, die vrijwel een monopolie had op de aanvoer van toeristen, en hij verhuurde zich als gids aan rijke toeristen voor 25 gulden per dag (een behoorlijk bedrag in die tijd).

Met de filmer Victor baron Von Plessen werkte hij mee aan een film over Bali getiteld Island of Demons. Uit de beschrijving blijkt dat de film vol homo-erotische fantasieën zat zoals krachtige gespierde mannen en jongens die op fallische stokpaardjes reden. Spies vond vooral de verschillende dansen voor mannen vol van erotiek.

Spies richtte samen met Rudolf Bonnet en de Cokorda Gde Raka Sukawati van Ubud en de beroemde kunstenaar I Gusti Nyoman Lempad de kunstenaarsorganisatie Pita Maha op die ten doel had de bevordering van kwalitatief hoogstaande kunst door lokale kunstenaars te laten vervaardigen en te verkopen. Jonge lokale kunstenaars uit de dorpen kregen een opleiding tot schilder of houtsnijder en konden zo hun producten verkopen.

Walter Spies A view from the heights. Coll Tropenmuseum. Wikimadia Commons.
Walter Spies A view from the heights.

Arrestatie

De contacten die Spies met de Balinezen onderhield leidde tot ongenoegen bij de Nederlandse bestuurders. Men zocht een stok om de hond te slaan en vond die in de contacten tussen Spies en diverse Balinese jongens. Op het eiland zelf werden die niet als problematisch gezien, een jongen werd vanaf zijn twaalfde in staat geacht tot seksueel contact, en Spies lijkt zich voornamelijk aangetrokken te hebben gevoeld tot oudere jongens. Naar de huidige strafwet geen probleem, maar Nederlands-Indië volgde de Nederlandse wetgeving, en daar heerste art. 248bis, die de grens voor homoseksueel contact boven de 21 jaar legde. In de puriteinse door de VS beïnvloede literatuur wordt tegenwoordig gesuggereerd dat Spies een pedoseksueel was, en de jongens seksueel uitbuitte, maar daar is verder weinig bewijs voor.

Toen in 1938 het zogenaamde ‘Indische zedenschandaal’ speelde, was Spies er echter gloeiend bij. Een artikel dat in 1936 in een roddelblad uit Batavia verscheen vestigde de aandacht op de toenemende homoseksuele contacten in de kolonie, waar ook hoge ambtenaren bij betrokken waren. Half november kreeg de politie informatie over een man die homoseksuele betrekkingen zou hebben onderhouden. Hij werd gearresteerd en noemde namen van anderen. Mogelijk werden uiteindelijk meer dan 200 mannen in heel Indië gearresteerd, Europeanen, Indo-Europeanen, Chinezen en Indonesiërs. Ook Spies werd gearresteerd en zat negen maanden in de gevangenis, waar  hij door de steun van een aantal vrienden weer schildermateriaal ontving. In de gevangenis werd Blik door de palmen geschilderd.

Tweede Wereldoorlog.

Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zat Spies in een moeilijk parket. Hij woonde al zo lang in Nederlands-Indië dat hij zich niet meer Duits voelde, en eigenlijk graag Nederlander wilde worden. Helaas kwam dat er niet meer van. Na de Duitse overval op Nederland op 10 mei 1940 werden alle Duitsers in de Nederlandse gebieden gearresteerd als vijandige vreemdeling, 3000 personen, rijp en groen door elkaar: nazi’s en tegenstanders van het regime. Ook Spies werd opgepakt en gedurende 20 maanden op Java en Sumatra geïnterneerd. Na de Japanse aanval op Nederlands-Indie op 7 december 1941 voltrok zich een drama. De gevangenen werden op transport naar Ceylon gezet. De dag nadat het schip Sumatra op 19 januari 1942 had verlaten werd het door de Japanners getorpedeerd. De Nederlandse bemanning liet de gevangenen in de steek op het schip Van Imhoff. De Hollanders vertrokken in de reddingboten en weigerden Duitsers die in het water sprongen eruit te halen. Ook Spies verdronk.

Spies nu wel vergeten

Spies was in Nederland (en de VS) veel bekender als kunstenaar dan in zijn vaderland. Daar is nu pas onlangs een biografie in het Duits verschenen van de hand van de filmregisseur Michael Schindhelm. Een nogal filmisch geschreven biografie, wat het niet makkelijk lezen maakt, en zonder voetnoten. Schindhelm wil het boek ook als basis voor een film gebruiken. Duidelijk is dat zijn biografie zeer schatplichtig is aan het boek van de Nederlandse kunsthistoricus Hans Rhodius Schönheit und Reichtums des Leben, Walter Spies uit 1964. Schindhelm heeft wel een aardig filmpje over Spies gemaakt dat op YouTube te bekijken valt. Overigens bevindt er zich geen enkel schilderij van Spies in een openbare Nederlandse collectie. Wel werden in het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw kort achtereen twee overzichtstentoonstellingen  van zijn werk in Nederlandse musea gehouden. Er werd zelfs een documentaire gemaakt die door de NOS werd uitgezonden. Spies heeft slechts een klein oeuvre aan schilderijen nagelaten – hij zette zich pas aan het werk als hij weer eens financieel aan de grond zat. De schilderijen en de vele tekeningen die hij maakte, halen tegenwoordig recordbedragen op de veiling. Als hij al homoerotische schilderijen maakte zijn die niet meer te achterhalen.

Judith Schuyf

Dit artikel verscheen in december 2020 in Gay news. Hier zijn ook meer illustraties opgenomen.

Gary L. Atkins, Imagining Gay Paradise: Bali, Bangkok, and Cyber-Singapore. Hongkong 2012

Wim Bakker, Visual arts in Bali. A century of change. Eindhoven 2018

Nigel Barley, Island of Demons. Singapore 2009

Koos van Brakel e.a., Indië omlijst. Vier eeuwen schilderkunst in Nederlands-Indië. Amsterdam 1998.

Frans Leidelmeijer, ‘De vervolging van homoseksuelen in Indië in 1938’, Indische letteren 22, 2007, 51-57.

Rhodius, Hans,  Schönheit und Reichtum  des Lebens, Walter Spies. Den Haag 1964. (uitgave is moeilijk antiquarisch aan te komen; de Koninklijke Bibliotheek heeft een exemplaar dat daar in te zien is)

Ross, Leo, ‘Apa boleh boewat? Wat kun je er aan doen? Briefkaarten van Walter Spies’ Indische letteren 15, 2000, 7-24.

Michael Schindhelm, Walter Spies. Ein exotisches Leben. München 2018.