Een vreemde fibula uit Rhenen

In het stadsmuseum Rhenen loopt tot december 2024 de tentoonstelling Gouden Vrouwen. Frankische schatten thuisgebracht. Deze prachtig vormgegeven tentoonstelling bevat een selectie uit hoogtepunten uit het vroegmiddeleeuwse grafveld op de Donderberg in Rhenen dat in 1952 werd opgegraven, en vergelijkbare objecten uit de buurt. De hele collectie ligt tegenwoordig in het Rijksmuseum van Oudheden, dat het lovenswaardige idee ontwikkelde om onder de titel “onder ons” belangrijke vondstcomplexen uit de provincies tijdelijk ten toon te stellen daar waar ze gevonden zijn.

Het grafveld van Rhenen omvatte meer dan 1100 begravingen en crematies lopend van 350 tot 800 AD. De titel van de expositie plaatst de herkomst van deze vondsten in het Frankische rijk.

Eén van de vitrines bevat een tweetal kleine (ongeveer 4 cm diameter) samengestelde bronzen schijffibula’s, met daarop – zo zegt het bijschrift- de afbeelding van een Davidsster. Een vijfde eeuwse Davidsster? Kan dat wel?

Rhenen 256, twee schijffibula’s . RMOLeiden foto Pixelpolder /Sjaan van der Jagt

Het antwoord is snel gegeven: nee, dat kan niet, het is in ieder geval geen Davidsster zoals wij die nu vooral beschouwen als joods symbool. De afbeelding toont een hexagon of hexagram, een zespuntige geometrische vorm van twee gelijkzijdige met elkaar verweven driehoeken. De  interpretatie (en tegenwoordig emotionele waarde) van het hexagram als Davidsster dateert pas uit de 18e of 19e eeuw. Als vorm is het hexagram veel ouder en komt al in prehistorische culturen in het midden-oosten voor. Kortom, er staat dus geen (joodse) Davidsster op de fibula’s.

De vondsten uit het grafveld van Rhenen zijn pas jaren na de opgraving  – en met veel tegenslagen en vereende krachten – gepubliceerd. Bij de Sidestone press verscheen in 2012 de complete vondstcatalogus.

Onze beide fibula’s zijn gevonden in het vrouwengraf 356. Dit graf lag aan de westzijde van het grafveld, in een deel dat als laat-romeins wordt beschouwd. Daarbinnen is het een van de vroegste graven, datering 400-450.  Deze graven behoorden toe aan (families van) germaanse huurlingen in het Romeinse leger, de zgn foederati, zij die door een verdrag aan het Romeinse rijk waren verbonden om de grenzen van dat afbrokkelende rijk te verdedigen. De foederati waren trots op de ereversierselen van hun vak, brede metalen gordels met gespen in kenmerkende Kerbschnitt versiering. Ook de prachtige zilveren haarnaald in graf 356 draagt voor foederati kenmerkende versiering.

Uit de vondstbeschrijving in de catalogus blijkt verder dat de tweede fibula thans niet origineel is, maar een replica en kopie van de eerste. Deze tweede fibula is ‘ergens in de jaren zestig’ zoek geraakt. De eerste fibula was ook maar ten dele bewaard gebleven en werd bij de restauratie voltooid tot een acceptabel geheel in de ogen van de restaurator. (Minus de overvloedige vijlsporen die op het origineel aanwezig waren, neem ik aan). Bij het samenstellen van de catalogus in 1966 heeft men ervoor gekozen een exacte kopie van deze eerste te maken om het vondstnummer compleet te maken.

Rhenen graf 256
Rhenen vrouwengraf 256 compleet. Leiden RMO. Uit Wagner& Ypey.

Alleen: deze tweede fibula zag er oorspronkelijk heel anders uit. Hier geen hexagon, maar een achtstralige ster met in het midden een kring van kleine rechthoekige punten. Daarbinnen een kromlijnig patroon waarin met enige goede wil mogelijk de contouren van een menselijk gezicht zijn te herkennen. Het zou het museum gesierd hebben als ze ergens vermeld zouden hebben dat het hier een replica betreft en dat het origineel er anders uitzag.

Dit type ronde schijffibula’s staan in het engels bekend als ‘complex saucer brooches’ of ‘komponierter schalenfibeln’. Ze zijn samengesteld uit twee verschillende dunne plaatjes zilver of brons (‘pressblech’) die op elkaar zijn gekit.  Op het bovenste plaatje werd een voorstelling aangebracht door het op een matrijs te leggen en hard aan te drukken. Men gaat er van uit dat het hexagon in vorm en uitvoering afgekeken is van de Kerbschnitt versiering op de foederati gordels/gespen, die dus in een laat-Romeinse context te plaatsen zijn. Een hexagon als versiering is overigens behoorlijk zeldzaam. In de archeologische literatuur heb ik er tot nu toe nog geen twintig kunnen vinden. De meeste delen een aantal kenmerken: voorzover te achterhalen staan ze allemaal op schijffibula’s afkomstig uit vrouwengraven. De verspreiding is  geografisch beperkt: Nederland, Noord-Frankrijk, Duitsland, Engeland. Ze dateren uit een chronologisch beperkt venster: tussen de late vierde eeuw en de eerste helft van de vijfde eeuw. Dat is een spannende periode, op de grens van de ondergang van het Romeinse rijk en het prille begin van de Germaanse volksverhuizing. De gevonden schijffibula’s zijn allemaal te linken aan de aanwezigheid van foederati.

Liebenau-Weser
Liebenau-Weser schijffibula 5e eeuw. Naar Böhme 1974
schijffibula met hexagon
Sahlenburg Naar Böhme.1974
Mitcham graf 205 5e eeuw. Museum of London A20120

Ook de ‘angelsaxische’ veroveraars van Engeland in de vroege vijfde eeuw waren in eerste aanleg foederati, afkomstig uit Friesland, Jutland en Noord Duitsland. Zo komt de noordelijkste van de schijffula’s uit een vroeg saksisch grafveld, Sahlenburg bij Cuxhaven bij Hamburg. Een andere werd in het saxische grafveld van Liebenau (Samtgemeinde Weser-Aue) gevonden. Dit grafveld werd vanaf de vierde eeuw aangelegd. In het (angel)saxische grafveld van Mitcham (Surrey) dat dateert uit de periode meteen na de komst van de angelsaxen in Engeland bevatte graf 205 ook een schijffibula met hexagon.

Behalve Rhenen 356 zijn er in Nederland nog enkele schijffibula’s met een hexagon gevonden:  Rhenen 844, een vrouwengraf, bevatte er één samen met een hoornen doosje, een pot van terra nigra en een glazen kommetje.

Rhenen vrouwengraf 844. Naar Wagner & Ypey.

 Vier schijffibula’s zijn in het centrum van Nijmegen gevonden, namelijk drie losse vondsten uit een laat-Romeinse context, en eentje in het vrouwengraf B465, te dateren tussen 430 en 450. Dit opvallende graf was van een aanzienlijke dame, mogelijk een priesteres. Steures vermoedde dat omdat ze de restanten van een staf bij haar rechterhand had. Er lagen ook drie identieke pressblech medaillons in het graf, naar een kopie van laat-romeinse munten. De beeldenaar toont twee naar elkaar gekeerde koppen met daartussen een soort (cultus?)paal die geduid wordt als een mogelijke verwijzing naar de cultus van een Nerthus-achtige inheemse godheid. Behalve dit had ze naast haar schedel een opvallende haarnaald van 19,6 cm lengte meegekregen met daaraan een lunula, een halvemaanvormige hanger (Böhme, 1974, p 37 noemt het een ‘klepperblech’ dus kennelijk rammelde het). Uit de bijgiften blijkt dat de dame bi-cultureel was, germaans en romeins: er was nog een haarspeld van ‘germaans’ type, de ‘germaanse’ ronde schijffibula met daarop het hexagon, mogelijk onderdeel van een collier met drie strengen kralen en een lunula-hanger in het midden; daarnaast romeins aardewerk en glaswerk, alsmede oude zilveren romeinse munten die erg geliefd bij de Germanen waren (zie Steures 2002). Een lunula kan geïnterpreteerd worden als vruchtbaarheidssymbool (voor jonge vrouwen) of symbool voor eeuwigheid (voor oude belangrijke vrouwen).

Nijmegen -Nieuwstraat. Graf B465.
Nijmegen-Nieuwstraat. Graf B465. Naar Steures 2011.
Nijmegen Nieuwstraat Reconstructievoorstel Wil van der Sluijs voor collier in graf B465

Laat-Romeins zilverwerk voorbeeld?

Een tweede groep afbeeldingen van hexagons is moeilijker te plaatsen. Ze zijn ongeveer een eeuw vroeger te dateren en zijn te vinden op laat-Romeins zilverwerk, afkomstig uit enkele omvangrijke vierde eeuwse schatvondsten.  Soms betreft het grote zilveren schalen en kommen, bij voorbeeld uit de schatvondst van Mildenhall, Suffolk, of die bij de muur van het laat-Romeinse castellum Augusta Raurica (Kaiseraugst Zwitserland) zijn gevonden.

Kaiseraugst. Schatvondst zilveren schaal 4e eeuw. Museum Augusta Raurica.

Soms betreft het een in stukjes gehakte militaire gordel ‘hacksilber’, zoalsa de gesp uit de schatvondst van  Coleraine, Ierland. Het hacksilber diende wellicht als muntgeld in deze onrustige tijden en was gestolen en/of verstopt.

Een ander hexagon is te vinden op het beleg van een lansschacht afkomstig uit een laat-Romeins mannengraf in Vermand in noord-Frankrijk, dat behoorde aan een chef van de vreemde hulptroepen. Dit graf bevatte onder andere eveneens een 17, 5 cm lange haarnaald met bijlvormige klepperblech-hanger. De huidige verblijfplaats van dit voorwerp is onbekend.

Vermand Fr. steun voor lans
Provinciaal- romeins tweede helft 4e eeuw. Verguld zilver met niëllo .
H. 12.5 cm. New York, The Metropolitan Museum of Art, 17.192.145

Er is gesuggereerd dat al deze stukken oorspronkelijk gemaakt zijn in hetzelfde atelier, omdat ze erg op elkaar lijken (zie Schorsch, 1986). Dat geldt zeker voor Coleraine en Vermand. De zilveren schalen kunnen mogelijk voor gebruik bij de christelijke eredienst gemaakt zijn. Deze hexagons zien er wat barokker uit, minder strikt en eenvoudig dan de hexagons op de fibulae. Vergelijkbaar zijn de hexagons op de bodem van een aantal zilveren kommen in het bekende scheepsgraf van Sutton Hoo (Suffolk, 7e eeuw). Net als de schatvondst van Mildenhall bevatte dit graf een aantal zilveren avondmaals-lepels in Byzantijnse stijl.

Oosterse herkomst?

Wat is de herkomst van het hexagon als versieringsmotief? Algemeen neemt men aan dat ze afkomstig zijn uit de vormenschat van een oostelijk volk, de Sarmaten en/of Alanen. De Sarmaten waren nomaden van oorspronkelijk Iraanse herkomst. 8000 van hen dienden als ruiterij in het Romeinse leger nadat ze krijgsgevangen waren gemaakt na afloop van de Sarmatische oorlog  in 175. Daarna bleven ze binnen het rijk. Het waren geen foederati, als krijgsgevangenen waren ze schatplichtig aan Rome, maar ze konden wel het Romeinse burgerrecht verdienen en hoge militaire functies bekleden.

In de vroege 5e eeuw noemt de Notitia Dignitatum 24 prefecturen (commandoposten) van Sarmaten in Italië en Gallië. Daarnaast waren er ook Sarmatische commandoposten bij Tongeren en Maastricht. Hun commandant heette de  Praefectus Laetorum Lagentium prope Tungros. Dat wil zeggen dat zij als Laeti werden beschouwd, bijna-horigen met een vrij lage status. Er was in het late rijk kennelijk een bepaald substraat van deze soldaten en hun families die er vaak al eeuwen woonden aan de limes aanwezig , dus inclusief vrouwen.

De verdedigers van de Romeinse rijksgrens waren uit vele delen van het rijk afkomstig,  gedeeltelijk van oost-germaanse en Sarmatische afkomst. Nu wil ik best aannemen dat het hexagon-motief van origine Sarmatisch (of Alaans, dat is een ondergroepering) is, het lastige vind ik dat de oost-germaanse Sarmatische voorwerpen (voornamelijk kleine handspiegels) een heel andere versiering dragen. Directe parallellen voor de hexagons zijn in deze periode heel ergens anders te vinden, en wel in Armenië. Armenië vormde lang een twistpunt tussen het (Oost) Romeinse rijk en de heersers in het latere Perzië. Al vanaf de tweede eeuw leverde Armenië hulptroepen aan Rome, een situatie die tot zeker in de zesde eeuw voortduurde.

Herkomst stralenkrans onduidelijk

Rest de vraag naar de herkomst van de versiering op de verloren gegane fibula in Rhenen 356. Dat is lastiger.

Volgens de beschrijving in de catalogus stond er op het pressblech een achtpuntige stralenkrans rond een cirkel met (?) kleine ingestanste rechthoekjes rond een ruitvormig verzonken middelpunt. Tussen de cirkel en het verzonken midden bevonden zich drie cirkelvormige segmentvormige bogen, met daarbinnen cirkels ook met een verzonken midden. Tussen de stralen van de krans was een kromlijnig patroon te zien.

Vermand Graf III fibula's met stralenkrans

In deze beschrijving is geen sprake van de afbeelding van een gezicht, hoewel er bij nadere beschouwing wel enige overeenkomsten zijn met schijffibula’s die in het midden van een ronde paneelversiering een menselijk gezicht tonen in de Salin I stijl, ruwweg te dateren in de vijfde eeuw. Van deze zijn er enkele gevonden in de lage landen; meer zijn er gevonden in Engeland. De achtpuntige stralenkrans ontbreekt echter in deze gevallen, en de paneelversiering is meer figuratief.  Andere schijffibula’s met een compacte ster met vele kleine stralen (zoals in Vermand) zijn onvergelijkbaar.

Putten vergulde gesp. 5e eeuw. RMO Leiden.

Een negenpuntige stralenkrans vinden we wel onder andere op de vergulde gespplaat van een uit Putten afkomstige bronzen gesp, te dateren tussen 510-550 n. chr. (Leiden RMO e1940/12.22). Midden in de ster is een bebaard gezicht afgebeeld. Erboven drie ingestanste cirkels met puntjes. Kortom, er zijn wel verschillende overeenkomsten maar het is het toch allemaal net niet.

Er bestaan dus verschillende mogelijkheden voor de afkomst van de hexagons. Het zou kunnen dat er Armeense of Sarmatische handwerkslieden / krijgsgevangenen aanwezig waren in de werkplaats waar ze gemaakt werden. Dat neemt Schorsch in ieder geval voor de rijke zilveren 4e eeuwse schalen aan die op een later moment geschonken waren aan leden van de hulptroepen die een eerbewijs verdienden.

De schijffibula’s met hexagons zijn allemaal gevonden in vrouwengraven. Kazanski wijst op het feit dat vrouwenkleding in traditionele culturen vaak lang in de mode blijft. Terwijl de mannen pronkten met hun ‘moderne’ romeinse eretekens, hoefde dat niet voor de vrouwen te gelden. Kwamen de vrouwen van de hulptroepen dan nog allemaal uit ‘barbaricum?’ In ieder geval mochten de barbaarse hulptroepen volgens een Romeinse wet niet met Romeinse vrouwen trouwen maar alleen maar met elkaar, dus het kan zijn dat de inmiddels goed in het rijk geïntegreerde soldaten huwden met dito vrouwen die nog hechtten aan hun traditionele sieraden. En in de vijfde eeuw waren er veel goed geïntegreerde vreemdelingen aan de limes, met inbegrip van Rhenen.

Literatuur

Böhme, H.W., Germanische Grabfunde des 4.bis 5. Jahrhunderts zwischen unter Elbe und Loire. Text en Platen Munchen, 1974

Michel Kazanski, East Germanic and Alano-Sarmatian Finds of the Early Migration Period in the Roman West. In Aleksander Burschde, John Hines, Anna Zapolsksa, The Migration Period between the Oder and the Vistula, vol. 2. Leiden, 2020, 830-852.

Deborah Schorsch, The Vermand Treasure: A Testimony to the Presence of the Sarmatians in the Western Roman Empire. Metropolitan Museum Journal, Vol. 21, 1986, 17-40.

D.C.Steures, Germanic Pendants and a Roman Medallion. Fifth-century Pendants from the Late Roman Cemetery in the Inner City of Nijmegen. BABesch 77, 2002, 181-185.

D.C.Steures, The Late Roman Cemeteries of Nijmegen. text and figures NO17 , 2011

Annette Wagner en Jaap Ypey, Das Gräberfeld auf dem Donderberg bei Rhenen. Katalog. Herausgegeben von Annemarieke Willemsen. Sidestone Press, 2011

Afbeeldingen (beeldbewerking Pixelpolder/Sjaan van der Jagt)

(c) Judith Schuyf 2024


Het Solsche Gat: mythen en feiten

Een geheimzinnige plek

In deze tijden van corona wordt het Nederlandse landschap herontdekt. Kranten en tijdschriften geven tips voor wandelingen en voorzien die van interessante weetjes. Hoe leuk is dat. Zo is het Solsche gat onder Drie op de Veluwe de laatste tijd weer erg in de belangstelling komen te staan. Midden in de Speulder- en Sprielderbossen bevindt zich een vrij grote laagte, met water en groene waterplanten gevuld. Door de vele fraaie oude bomen in het bos is het een geheimzinnige plek. In de buurt liggen veel grafheuvels. Het is dus niet verwonderlijk dat er vele sagen hier de ronde deden: verhalen die deze plek betekenis moesten geven.

Solsche Gat bij Drie. Foto Sjaan van der Jagt 2017

Het zondige klooster

Ooit stond er midden in het bos een klooster. De monniken hielden zich echter geenszins aan de vrome leefregels en feestten er maar op los. Ze aten en dronken dat het een lust was en uiteindelijk verkochten ze hun ziel aan de duivel. Die zorgde voor regelmatig nieuwe wijn, waarbij ook de heksen van harte meedronken. Dit ging lang zo door, maar op een kerstnacht ging het mis. In een hevige storm verdween het klooster in een diep gat. Rondom het gat spookte het hevig. Omwonenden hoorden regelmatig om twaalf uur ’s nachts een steeds harder wordend klokgelui. Het waren de klokken van het verzonken klooster. In de kerstnacht was het gelui het hevigst.

Illustratie uit Veluwsche sagen van Gust. van de Wall Perné (1932). Oude volksverhalen werden verzameld en in dit soort bundels doorgegeven.

De vermoorde koopman

Omstreeks 1205 keerde een koopman terug van een reis naar Utrecht. Hij had goede zaken gedaan. Bij het Solsche Gat rustte hij wat uit. Daar ontmoette hij een schaapherder. Hij was zo onverstandig hem te vertellen van zijn rijkdom. Daarop vermoordde de schaapherder hem, groef snel een kuil en gooide het lichaam er in. Niemand begreep hoe de schaapherder zo snel tot welstand kon zijn gekomen. Maar het duurde niet lang: de man kreeg een geheimzinnige ziekte en overleed na enkele dagen. Hij werd op het dorpskerkhof begraven. Maar de volgende dag was het graf open gewoeld en de lijkkist stond recht overeind. Dit herhaalde zich. Mijnheer pastoor werd om raad gevraagd. Hij liet twee jonge ossen voor een trekslee spannen. De slee, met de kist er op, zou zonder bestuurder zijn weg moeten vinden. De ossen stopten bij het Solsche gat. De kist werd daar begraven. Toen vond men het lichaam van de vermoorde koopman. Deze werd op het kerkhof herbegraven. De geest van de moordende schaapherder bleef ronddolen.

Niet uniek

Deze sagen zijn niet uniek. Ze worden in min of meer gelijke bewoordingen ook over andere plaatsen binnen en buiten onze landsgrenzen verteld. Ze geven betekenis aan het landschap. Al deze verhalen hebben in de kern elementen die verwijzen naar prechristelijke religieuze tradities. Er zijn vele meren en plassen die een verzonken klooster zouden herbergen. In de kerstnacht luiden de door de duivel gestolen klokken. Dit verwijst naar de vele meren en plassen die de voorouders vereerden. Overigens zijn er bij het Solsche Gat nooit archeologische voorwerpen gevonden. Het onrustige graf van de moordenaar moet aangewezen worden door twee dieren. Dieren, en in het bijzonder ossen, wijzen vaker bijzondere plekken aan, waar een graf te vinden is of een kerk gebouwd kan worden. In het verleden nam men aan dat dieren voorspellende kracht konden hebben.

New-age verklaringen

Naast deze sagen die afkomstig zijn uit verzamelingen volksverhalen die zeker van voor de 19e eeuw dateren vinden we ook modernere sagen rondom het Solsche gat die uit de kringen van de new-agers afkomstig zijn.

Bij het Solsche gat zou een samenkomst van een aantal energiebanen, ‘leylijnen’ zijn. Er zou ‘spiraliserende’ energie actief zijn. Dit zou te maken hebben met het feit dat hier eens een heidense vereringsplek van de Germanen zou zijn geweest. Deze zou gewijd zijn geweest aan de zonnegod Sol. Dit zou de herkomst van de naam verklaren. In het gat zouden offers van fruit aan de zonnegod gebracht zijn. Later werd de plek gekerstend en werd het klooster er neer gezet. In het gehucht Drie even verderop zou een tempel voor de Germaanse bosgod Thri hebben gestaan.

Tot zover de verhalen die betekenis aan het landschap moesten geven. Nu de feiten. Tot in de Romeinse tijd kenden de lokale bevolking geen goden in de zin van belichaamde bovennatuurlijke entiteiten, die de macht hadden om over de mensen te beschikken. De belangrijkste kracht voor de prehistorische bewoners waren de voorouders. Het hele landschap diende hen als woonplaats. Daarom was het hele landschap heilig. De natuurlijke elementen in dat landschap vormden als het ware de stoffering waarbinnen de voorouders geëerd konden worden door riten en geschenken. De plaatsen waar de voorouders begraven waren bleven zichtbaar en kenbaar in het landschap en werden ontzien. Hierdoor zijn ze door archeologen terug te vinden. Archeologen als Nico Roymans en David Fontijn hebben hier over gepubliceerd.

Bijzonder belang werd gehecht aan water (als teken van vruchtbaarheid en leven) en in het verlengde daarvan aan rivieren, beken, moerassen en meren. De grens van land en water werd gezien als een overgangsplek van de wereld van de levenden naar het onderaardse. Het is zeer wel mogelijk dat het Solsche Gat al in de voorromeinse tijd een bijzondere betekenis had als toegang tot de onderwereld. Meer hier over is ook te lezen in mijn boek Heidense Heiligdommen.

In de prehistorie kende men in de lage landen dus geen god Sol, geen god Thri. Zo men al in een zonnegod had geloofd, dan zou deze toch zeker niet bij een onderaards gat aangeroepen zijn, maar eerder op een heuvel. Bij de Romeinen was de situatie anders: zij namen in het begin van hun geschiedenis, in de 7e of 8e eeuw voor het begin van de jaartelling, van de Grieken goden in menselijke gedaante over. Romeinse soldaten brachten deze goden mee naar de veroverde gebieden in Europa, daaronder ook een zonnegod, Sol Invictus geheten. Alleen personen die ‘Romeins’ wilden doen, om met Astérix te spreken, namen deze goden over.

Solsche Gat op de AHN
Het Solsche Gat op de Algemene Hoogtekaart van Nederland AHN. Goed te zien zijn ook de prehistorische akkers (Celtic Field) , enkele grafheuvels en een mogelijke tweede leemkuil.

Geologie

In oorsprong is het Gat een geologisch verschijnsel: een pingoruïne. Zo’n gat gaat terug tot de laatste ijstijd. In de extreme koude was de bovenste laag van de bodem zeker tot 20 meter diep permanent bevroren. Onder deze bodem bevond zich grondwater, dat zich af en toe door scheuren in deze permafrost naar boven werkte, maar daar weer bevroor. Zo ontstond er een ‘ijslens’ waarbij de omringende grond naar boven werd geduwd. Die bodem bestond hier uit een mix van laagjes zand, klei en silt (leem) die het eindproduct waren van de afsmeltende ijskappen in het glaciale bekken van de Veluwe.

Het ontstaan van een pingo-ruïne. Van boven naar beneden: (1) Het grondwater komt door lekken in de bevroren laag omhoog, (2) de ijslens veroorzaakt een steeds hogere heuvel, (3) het ijs ontdooit en de pingo stort in, en (4) de pingo vult zich met veen, zand en water. (Uit: Stouthamer, Cohen & Hoek, 2015)

Leem heeft een bepaalde korrelgrootte waardoor de partikels aan elkaar gaan kleven. Leem is daardoor ondoordringbaar voor water. Toen uiteindelijk al het ijs gesmolten was bleef er een krater in het landschap over. In dit gat bleef water makkelijk staan, wat op de ook toen al droge Veluwe niet verkeerd was. Hierdoor wordt ook de naam verklaard: volgens het Middelnederlands Handwoordenboek van Verdam is Sol een Middelnederlands woord dat poel, slijk betekent, en ook wel: zwaar werk (namelijk om het er uit te halen). Het Gat was dus op twee manieren aantrekkelijk voor de bevolking: er was water aanwezig, en men kon de leem gebruiken om wanden en huizen waterdicht te maken en keukenmeubilair onbrandbaar. Het Gat werd door de leemwinning aanzienlijk vergroot.

Grafheuvels bij Drie. Foto Sjaan van der Jagt.
Grafheuvels bij Drie

In ieder geval zorgde de aanwezigheid van water voor vroege bewoning. Het gebied rond  Putten en Drie was al in het neolithicum en de bronstijd dicht bevolkt, getuige de vele grafheuvels in de buurt. Een aantal liggen in een lange lijn waar mogelijk een oude weg heeft gelopen. Naast het Solsche Gat zijn resten van een akkercomplex uit de ijzertijd gevonden (Celtic Field). Pas in de vroege middeleeuwen krijgt een meer ‘germaanse’ bevolking hier de overhand boven de oorspronkelijke bewoners. In Drie is een begraafplaats uit de 6e eeuw van onze jaartelling gevonden. Daarmee hebben we tevens een begindatum voor het kleine gehucht Drie (vroeger Thri geheten) alsmede een indicatie van de omvang, drie boerderijen (anders had het wel Vierhuizen of zo geheten).

Een nieuwe betekenis door het christendom

Tussen de 8e en 10e eeuw werd de bevolking langzaam tot het christendom bekeerd, maar het duurde nog een aantal eeuwen voordat men het in alle facetten aanvaardde. Ondertussen woonde men in een landschap waarin de resten van de heidense voorouders nog volop zichtbaar waren. Omdat die lastig te verwijderen waren vertelde de kerk dat het gebied aan de duivel gewijd zou zijn. Het zou er spoken. Dat kwam aardig overeen met alle geheimzinnige bomen die er stonden. De sagen hadden dus vooral ten doel mensen uit het heidense gebied weg te houden. Helemaal lukte dat niet. De Speulder- en Sprielderbossen bleken in de middeleeuwen te belangrijk om het hout verloren te laten gaan. Ze waren gemeenschappelijk eigendom van de inwoners (de malen) en kenden een eigen beheer. Deze beheersvorm is heel oud, zo oud, dat in sommige plaatsen de malen hun jaarlijkse vergadering in de open lucht hielden. Zo vergaderden de malen van de Speulder- en Sprielderbossen nog tot in het begin van de 17e eeuw in de open lucht bij het Solsche Gat. Dan bepaalden ze wie welke bomen mocht kappen en welke bomen konden blijven staan. Het beheer was duurzaam. De aanwezigheid van het Solsche Gat gaf zo een zekere rituele status aan de vergadering. Voor een korte periode in het begin van de 17e eeuw vergaderde men bij het ‘heilig huisken’ (een kapelletje?) vermoedelijk gelegen op de plek waar nu herberg Het Boshuis te vinden is. Daarna werden de vergaderingen gehouden in de kerk van Garderen.

Solsche Gat in aan het einde van de 20e eeuw.Foto Judith Schuyf
Het Solsche Gat rond 1990. In het begin van de 20e eeuw is het Gat door Staatsbosbeheer opgeknapt, waarbij de leemlaag hersteld werd. Sindsdien staat er weer water in het Gat.

Kortom, het Solsche Gat is een spannende plek op de Veluwe. Een geologisch verschijnsel in origine uit de laatste ijstijd. Een aantrekkelijke plek om te wonen vanaf de prehistorie mede omdat op de leem die zich in het gat bevond water bleef staan. Het gat kon als de toegang tot het onderaardse gelden. Een plek die in de prehistorie en vroege middeleeuwen aan betekenis won als woonplaats van de voorouders. De zichtbare resten van hun bestaan, grafheuvels en akkers, gaven betekenis aan het landschap als een plek die men moest ontzien en koesteren. In de ogen van de christelijke missionarissen was dit heidens landschap een gruwel. Men ging vertellen dat de duivel er het voor het zeggen had. In de moderne tijd weet men wel beter. Al wandelend in de buurt van het Solsche Gat ontdekt men bomen en grafheuvels. Daarna kan men een versnapering genieten in het Boshuis.




Heidenen in het RMO

Heidense Heiligdommen wordt gepresenteerd in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Dat is deels ‘for sentimental reasons’. Ik kom al sinds mijn zesde (toen had ik nog nachtmerries van mummies) en veel regelmatiger sinds mijn zestiende in het museum. Toen ik studeerde kwam ik er vrijwel wekelijks, zo niet vaker. Twee herinneringen: als je binnenkwam door de poort kwam je op een grote sombere binnenplaats, tegenwoordig overdekt, waar nu de tempel van Taffeh staat. Links was een groezelige fietsenstalling en in het midden in een al even mottig grasveldje, lag sinds 1922 de ‘germaanse’ put, die Romeins bleek te zijn en uit Grevenbicht kwam, en daar in 1977 ook weer naar terug ging.

Tweede herinnering: in 1972 schreef ik een scriptie over het bronsdepot van Wageningen, een van de belangrijkste vondsten uit de vroege bronstijd. De stukken moesten niet alleen getekend worden (door mij) maar ook gefotografeerd (door de fotograaf Meuzelaar). In het RMO werd de vitrine aan de achterkant opgemaakt, ik pakte de stukken, wikkelde ze in papier en vervoerde ze lopend in een plastic VenD tasje van het Rapenburg naar de Breestraat. Zo ging dat toen.

Het RMO heeft ook een aantal voorwerpen die aan niet-christelijke gebruiken herinneren. Omdat het lastig was deze voor kortere tijd uit de collectie te halen, laat ik er hier een paar zien.

Beretand uit Wiewerd

Er zijn vooral veel amuletten bij: ze moesten de drager tegen het kwaad beschermen, dan wel het goede bewerkstelligen. Amuletten waren er in vele soorten en maten: dierentanden, kralen en bollen van bergkristal of barnsteen, kralen. Deze dateren doorgaans uit de vroege middeleeuwen.

Bol van bergkristal, Rhenen

Magische zwaardkraal uit Rijnsburg

Dieren waren belangrijk: ze symboliseerden vruchtbaarheid en voortplanting. Vooral het paard en de stier golden als zodanig.

Het Romeinse stiertje uit Beilen heeft drie hoorns. Daarmee is het voor Nederland uniek. Stiertjes maar ook paarden met drie hoorns vinden we vooral in Gallië en Engeland: ze horen kennelijk thuis in het ‘Keltische’ gebied. Miranda Aldhouse-Green koppelt ze aan een hele serie beelden (ook menselijke/goddelijke) in drievoud, ze noemt ze triaden. In drievoud heeft het beeld meer macht, en verwijst naar extra heilige kracht.

Paardje, Breda

Ook het paard stond voor kracht, vruchtbaarheid en macht. Dit paardje is in Breda gevonden en dateert uit de Romeinse tijd. Het paard stond in groot aanzien bij de Germanen. Er zijn veel ceremoniële paardegraven gevonden. Een van de oud-Noorse liederen bezingt de heldendaden van het gedroogde hengstenlid, de VVölsi.

Donarkeule uit Dorestad

Ook de zgn Donarkeule stonden voor kracht en gezondheid; ze werden (van de Oekraïne tot Nederland) vooral bij vrouwen in het graf meegegeven. Soms werd daarbij ook nog een kaurischelp meegegeven.

De ruiterfibula afkomstig uit het vroegmiddeleeuwse grafveld van Rhenen verwijst wellicht naar een bovennatuurlijke macht (type ‘Wodan’) te paard.

Houten kop Heiloo

Het houten hoofd uit Heiloo dateert mogelijk uit de 7e eeuw, het lijkt veel op Scandinavische voorbeelden uit de 5e-7e eeuw. De koffieboonvormige open mond en de volgeblazen wangen moeten kracht en levensvreugde uitstralen (de afbeelding komt uit Lange 2017). Dit houten beeld is niet te zien in het RMO.

Dit zilveren beeldje werd in de 19e eeuw aangekocht door het RMO. Het is gevonden in het karolingische gedeelte van Dorestad. Gezien de koffieboonvormige ogen en de vorm van het haar zou het afkomstig kunnen zijn uit Scandinavië en is dan mogelijk door een Viking rover of handelaar meegenomen.


Heidense Heiligdommen

Januari 2020 Artikel over Heidense Heiligdommen in het Reformatorisch Dagblad leest u hier.

Vier sterren voor Heidense Heiligdommen in Trouw van 15 mei 2019. Wetenschappelijk inzicht in Neerlands heidense verleden

Marijke Laurense

Joost mag weten wat je eraan hebt, maar wat een verrukkelijke logica. Marijke Laurense

De auteur

Historica Judith Schuyf (1951) is vooral bekend om haar onderzoek naar de emancipatie van lesbiennes, homo- en biseksuelen en transgenders. Zo publiceerde zij over de vervolging en het verzet van homoseksuelen tijdens het nazisme; ook schreef ze (mee aan) heel wat stukken voor een roze overheidsbeleid. Daarnaast liet ze als landschapsarcheologe van zich horen, met onder meer ‘Heidens Nederland’ (1995).

De thematiek

Met ‘Heidense heiligdommen’ geeft Schuyf een vers overzicht van hoe het nu, bijna 25 jaar na Heidens Nederland, staat met het wetenschappelijke inzicht in ons heidense verleden. Want hoewel de tand des tijds ondertussen natuurlijk genadeloos heeft doorgeknaagd, is ook de kennis gegroeid, dankzij digitale databanken, verfijndere onderzoeksmethodes (zoals pollen- en isotopenonderzoek) en het verdrag van Malta, waardoor de bodem eerst onderzocht moet worden voordat er ergens een nieuwe woonwijk of snelweg gebouwd mag worden.

Daarnaast: heidendom is hip. Welke VVV zou niet dolgraag een spirituele trekpleister à la Stonehenge in de aanbieding willen hebben?

Dus zet Schuyf eens rustig op een rijtje wat in ons landschap en in onze plaatsnamen inderdaad mag bogen op een heidens verleden. En dan gaat het over heuvels, bronnen, zwerfkeien en heilige bomen en wat er mogelijk waar is aan de vaak huiveringwekkende verhalen erbij over rituele mensenoffers. Wat weten we nu echt over de religieuze beleving in de Lage Landen voor de komst van Willibrord en Bonifatius, waarover indertijd uitsluitend afkeurend is geschreven? En wat is er met al die prechristelijke plekken en verhalen gebeurd voor- en nadat onze contreien uiteindelijk helemaal gekerstend waren?

Om te beginnen is er veel vernield: u kent ongetwijfeld het verhaal dat Bonifatius een heilige eik omhakte. Ook werd het streng verboden om de doden te cremeren, bij een bron of heg te bidden of (speciaal voor vrouwen) de toekomst te voorspellen. Maar de katholieke kerk paste ook heel pragmatisch menig oud gebruik aan, getuige bijvoorbeeld de talloze magische, geneeskrachtige bronnen die aan fatsoenlijke heiligen als Willibrord, Maria en Odilia werden gewijd.

Opvallendste stelling

De strijd tegen de heidenen en hekserij kwam pas echt op scherp te staan na de Middeleeuwen: zowel het rationalisme als het protestantisme was bijzonder allergisch voor elke vorm van bijgeloof en afgoderij, waartoe ook alle ‘paapse stoutigheden’ werden gerekend. Zo zijn er, tot groot verdriet van archeologe Schuyf, na 1580 opnieuw veel heidense heiligdommen bewust gesloopt. Een recent voorbeeld: eind 1996 heeft bij Staphorst iemand onder verwijzing naar Richteren 6 een pas ontdekte ‘wonderden’ omgezaagd, die drommen pelgrims trok.

Kernzin

‘Het heidendom bestond niet als zodanig, alleen voor zover het in de opvattingen van de Kerk gedefinieerd werd als dat van de Ander, het niet-christendom als het ware.’

Redenen om dit boek niet te lezen

Een register zou van dit boek ook een handig naslagwerk hebben gemaakt; nu moet u zich door veel opsommingen worstelen voor het verhaal over een bepaalde plek. En weet u zo uit uw hoofd wat vaktermen als ‘depositie’ en ‘inhumatie’ betekenen?

Ook zult u zich storen aan Schuyfs nuchter-wetenschappelijke, licht ironische benadering als u spiritueel gegrepen bent door het heidendom of juist elke vorm van bijgeloof en volksdevotie des duivels vindt.

Redenen om dit boek wel te lezen

Heidense heiligdommen geeft een vermoedelijk compleet overzicht van waar in Nederland u de prehistorie nog kunt vinden en dat blijkt verbazend vaak vlak om de hoek te zijn.

Schuyf maakt een fascinerend stuk cultureel en religieus erfgoed toegankelijk voor iedereen die zijn algemene ontwikkeling op peil wil houden. Haar betoog is helder en aannemelijk, de foto’s en de lokale legendes zijn fraai, en heerlijk zijn de vele weetjes. Ooit geweten waarom Hemelvaart altijd op een donderdag valt of dat je met een simpel veerooster de duivel met zijn bokkenpoten buiten de deur kunt proberen te houden?

boek cover

Judith:

Op 16 mei 2019 verschijnt Heidense Heiligdommen bij uitgeverij Omniboek. Het boek gaat uitgebreid in op de vraag wat wij weten over religieuze opvattingen en praktijken vanaf circa 300 voor het begin van de jaartelling tot het heden, die buiten de christelijke belevingswereld vielen. Dit gaat aan de hand van vier vragen:

  • wat weten we over religieuze beleving in de lage landen voor de christianisering?
  • wat gebeurde er met de prechristelijke elementen tijdens en in de eeuwen na de kerstening?
  • in hoeverre kunnen we iets zeggen over het proces van bewuste en onbewuste herhaling en hertaling van het prechristelijke?
  • welke zichtbare fenomenen herinneren daar vandaag de dag nog aan?

ISBN 9789401914338.

Heidense heiligdommen. Zichtbare sporen van een verloren verleden

Judith Schuyf, met foto’s van Sjaan van der Jagt

Omniboek, 336 blz., € 24,99

****


Wat doet een zonnerad in de kerk?

In de hal van de hervormde kerk in Garnwerd staat een grote plaat van rode zandsteen. Daarop staat een afbeelding met drie bespaakte raderen en een rij boogjes. De toenmalige voorzitter van de Stichting Oude Groninger Kerken, wijlen Harry de Olde maakte mij jaren geleden attent op de steen. Hij wist niet precies wat de betekenis van de afbeeldingen was, en kende in Nederland ook geen parallellen.

Garnwerd, sarcofaagdeksel. ©Pixelpolder

Nu blijken zandstenen sarcofagen, sarcofaagdeksels en grafplaten helemaal niet zo zeldzaam te zijn. Alleen al in Nederland zijn er op dit moment zeker 353 bekend, zoals blijkt uit een inventarisatie die Piet Heinsbroek maakte. Oorspronkelijk moeten er nog veel meer geweest zijn, maar omdat steenmateriaal nu eenmaal zeldzaam en duur is in Nederland, zijn veel stenen secundair gebruikt als drempel of ander bouwmateriaal.

In de kerk van Termunten lag een fotokopie met gegevens over de stukken zandsteen aldaar van de hand van Heinsbroek. Navraag leerde dat hij kort daarvoor overleden was. Zijn omvangrijke documentatie wordt nu deels in het stadsarchief van Vlaardingen (het ‘Hollandse’ deel) en deels bij de RCE in Amersfoort bewaard. Bij het maken van het overzicht had Heinsbroek al het materiaal uit oudere literatuur verzameld (noot 1) en de stenen vrijwel allemaal bezocht en gefotografeerd en/of opgemeten.

Sarcofaagdeksel of grafplaat?

In de wandeling worden de stenen platen vaak ‘sarcofaagdeksels’ genoemd, maar waarschijnlijk zijn ze lang niet allemaal als zodanig gebruikt, ook al liggen ze nu soms op een zandstenen sarcofaag. Het is niet duidelijk of dat de oorspronkelijke situatie is. Mogelijk dekten verschillende grafplaten een in de grond, of later in de kerk, gedolven graf. De bovenkant van de grafplaat was dan zichtbaar voor de bezoeker van kerkhof of kerk. Om te voorkomen dat men over de grafplaat struikelde is het reliëf van de versiering meestal vlak gehouden. Lang niet alle grafplaten/deksels zijn versierd overigens.

Waar zijn ze gevonden?

Grafplaten/deksels worden vooral gevonden in kustprovincies langs de Noordzee (van Zeeland tot in Denemarken). Wanneer men de lijst die Heinsbroek opstelde op een kaart van Nederland plot (ik hoop deze kaart als hij compleet is binnenkort hier te publiceren) valt het overweldigende aantal sarcofagen/deksels in de provincies Friesland, Groningen en in mindere mate Noord-Holland op. Veel minder exemplaren zijn gevonden in Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, en Flevoland, allemaal ‘boven de grote rivieren’. Er is één uitzondering, afkomstig uit de St Amalberga in Susteren. Ook uit het Rijnland zijn er enkele tientallen exemplaren bekend (noot 2).

Waar komen ze vandaan?

De meerderheid is vervaardigd uit rode zandsteen, afkomstig uit de Eifel en het Wesergebied. Een geringer aantal is van gele Bentheimer zandsteen. De exacte herkomst is mij onduidelijk; er is vrijwel geen petrografisch onderzoek gedaan. Wel is een plek gevonden waar steen gewonnen is (noot 3).

Het zijn dus importstukken in de lage landen. Het vervoer van de 600 kilo zware stenen platen moet een majeure operatie geweest zijn. Transport over water ligt voor de hand. Daar wijst de verspreiding ook op. In waterrijke gebieden waren veel kleine geulen en sloten die bevaarbaar waren voor de platbodemschuiten. Maar dan nog moesten de platen uiteindelijk per kar naar de uiteindelijke bestemming worden gevoerd. Het is aannemelijk dat ze bedoeld waren voor de graven van belangrijke personen. Er zijn aanwijzingen dat de platen in de loop van de tijd voor steeds weer nieuwe graven werden hergebruikt.

Baflo, sarcofaagdeksel. Foto Groninger Museum.

Datering

In de praktijk blijkt het lastig om de grafplaten te dateren. Een absolute datering is alleen mogelijk wanneer men weet wie er in het graf begraven lag, met de sterfdatum.

Zwaag sarcofaagdeksel.
Tekening P. Heinsbroek.

Een andere mogelijkheid is wanneer de grafplaat gekoppeld kan worden aan een goed gedateerde bouwfase van de kerk. Een absolute datering van de Nederlandse exemplaren is daardoor zelden mogelijk. Lang gebruikte men stilistische kenmerken op de platen als hulpmiddel bij de datering, maar verschillende archeologische vondsten wijzen op eventuele onbetrouwbaarheid van deze methode (noot 4). Er is dringend nieuw onderzoek nodig waarbij het totale bestand aan afbeeldingen op de deksels in een kader wordt gezet van versieringsmotieven die gebruikt zijn op stenen maar ook metalen voorwerpen uit de hele vroegmiddeleeuwse periode.

Zo blijkt dat in het Rijnland sarcofaagdeksels/grafplaten zijn gevonden die men daar (op stilistische gronden?) in de 7e eeuw dateert. Deze passen in een Frankische versieringstraditie, die weer direct teruggaat op de laat-romeinse traditie aldaar (noot 2).

In Nederland neemt men vooralsnog aan dat de bulk van de grafplaten in de 11e en de 12e eeuw te dateren zijn, met uitlopers naar de 10e en 13e eeuw. Dat hangt ook samen met de vooronderstelling dat er een (stenen?) kerk aanwezig moet zijn, waar overledenen in of rond ter aarde werden besteld.

Naast de vraag over de datering en het gebruik van de versieringselementen staan er nog meer vragen open. In volgende blogs probeer ik hier, naarmate mijn onderzoek vordert, meer over te vertellen.

Beets, sarcofaagdeksel. Thans te Jannum. ©Pixelpolder

– hoe was de productie en het transport georganiseerd?

– welke transportroutes werden gebruikt?

– werd de versiering op de stenen al aangebracht in het productiegebied of pas bij aflevering?

– konden de ‘klanten’ bepaalde voorstellingen bestellen?

De laatste vraag interesseert me in het bijzonder. In mijn onderzoek naar Heidens Nederland bleven de zonneraderen van Garnwerd lang zonder parallel. Uit de nieuwe inventarisatie blijken er nu naast de steen uit Garnwerd, nog zes grafplaten met zonne- of radmotieven te zijn. Welke betekenis kon aan deze zonneraderen worden gegeven? Wijst dit op oude tradities die lang zijn blijven bestaan?

Heidens en christelijk

  1. Op de steen in Garnwerd staan drie raderen, met elk in het midden een centrum waaruit acht spaken naar het deels dubbele rad lopen.
  2. en 3. In het kerkmuseum in Jannum (deze ‘buitenpost’ van het Fries Museum herbergt een aantal middeleeuwse sarcofagen, grafplaten en andere grotere stenen objecten) bevindt zich een sarcofaagdeksel met de afbeelding van een cirkel met acht stralen. Deze is afkomstig uit Beets. Op het oude kerkhof van Beets werden in het verleden mogelijk twaalf grafplaten gevonden (deze zijn te vinden in de dokumentatie van de heer Heinsbroek), die deels dus in Jannum liggen en deels verdwenen zijn. Fysiek verdwenen is helaas een fragment van een sarcofaagdeksel met twee concentrische cirkels en een zesspakig rad.
  3. Uit Baflo komt een fragmentaire afbeelding bestaande uit zes concentrische cirkels met acht stralen; de steen ligt thans in het depot van het Groninger Museum in Hoogkerk.
  4. Uit de OLV kerk in Harderwijk is een zeer verweerde grafplaat met een cirkel met acht stralen afkomstig;
  5. Uit Zwaag is een plaat afkomstig met – afhankelijk hoe je het interpreteert – mogelijk vier cirkels met acht stralen.
  6. Tenslotte komt er uit Midwolde nog een afbeelding met zes cirkels en acht stralen.

Midwolde, Sarcofaagdeksel.
Foto RCE.

Harderwijk, sarcofaagdeksel. Tekening P.Heinsbroek.

Beets, verloren gegaan sarcofaagdeksel. Tekening P. Heinsbroek.

Schematisch vertonen deze zeven afbeeldingen grote overeenkomsten. In alle gevallen, op een na, is er sprake van acht stralen, die vanuit een centrum stralen. In twee gevallen kan men de afbeelding als een rad interpreteren; in de overige is sprake van een of meer (concentrische) cirkels. Zijn dit inderdaad afbeeldingen van de zon, zo ja, hoe passen ze in het totale versieringsrepertoire van de grafplaten?

Er zijn verschillende types versiering op de grafplaten te onderscheiden, soms in combinatie met elkaar (noot 5). Sommige versieringen komen direct voort uit een christelijke beeldtaal, zoals het stafkruis en het griekse kruis. In Noord-Nederland zijn veel platen versierd met kromstaven en kruisstaven. Deze worden met een bijbelspreuk in verband gebracht. Sommige grafdeksels dragen een menselijke afbeelding, die vermoedelijk de overledene voorstelt. De boogjes op de steen met de raderen in Garnwerd worden wel geïnterpreteerd als een onderdeel van de kerkarchitectuur, maar zijn daar eigenlijk iets te oud voor. De regelmatig voorkomende gestileerde levensboom is op zich een oud motief, dat op zeker moment in de christelijke traditie wordt overgenomen.

2013_Copyright-Pixelpolder_Kopenhagen_0D40374.NEF_17082013_0166

Gundestrup, Ketel van (verguld) zilver met onder andere afbeelding van wiel. Nationalmuseet Kopenhagen, ©Pixelpolder.

Wellicht geldt iets vergelijkbaars voor het zeer vaak voorkomende radkruis, dat bekend staat als ‘Keltisch’ versieringsmotief uit de voor-romeinse tijd. Het wiel dat de Keltische dondergod Taranis met zich meevoert, is een radkruis. Het komt ook op de Gundestrupketel (hyperlink) voor. Directe parallellen zijn ook te vinden in het National Museum in Dublin, kleine gouden schijven met een kruis binnen concentrische cirkels, daterend uit de bronstijd.

Daarnaast zien we afbeeldingen van palmetten en rozetten. Dit waren al populaire motieven in de klassieke oudheid. Er zijn ingewikkelde geometrische versieringen die aan de Germaanse dierstijl doen denken die in de vroege middeleeuwen populair was in noord-Europa.

Binnen dit geheel misstaan de patronen van cirkels, stralen en raderen helemaal niet. Er zijn vele parallellen gevonden die gedateerd worden vanaf de prehistorie tot in de vroege middeleeuwen.

Harpstedt, lkr. Oldenburg. Zonnesteen, datering: bronstijd? ©Pixelpolder.

Ze worden verklaard als zonnesymbolen of symbolen die naar de kringloop van het leven verwijzen. De ‘zonnesteen’ uit Harpstedt, mogelijk al daterend uit de bronstijd, draagt een afbeelding van 18 concentrische cirkels. Fibulae uit de romeinse (ijzer)tijd en vroege middeleeuwen zijn versierd met concentrische cirkels en kruisen. Onder de laatsten zijn er minstens twee die een opmerkelijke overeenkomst hebben met de versieringen op onze grafplaten.

Het Rijksmuseum van Oudheden bezit een fibula uit Baflo met een versiering bestaande uit een schijf/rad met acht spaken. En bij Wijk-bij-Duurstede vond een amateur-archeoloog met een metaaldetector zeer onlangs een zilveren fibula met een achtspakig rad. Beide fibulae worden in de 6e eeuw gedateerd!

Baflo Fibula uit de 6e eeuw.
Leiden RMO b 1966/11.2

Fibula, zilver, ingelegd met parel en almandijn. 5e-6e eeuw. Vondst R.Dorresteijn 2017. foto A.van de Bunt.

De vraag is nu wat de betekenis van deze versieringselementen is. Per definitie zijn de grafplaten ontstaan in een christelijke context, maar net als met andere elementen in het vroege christendom, bleven diep ingewortelde restanten van een eerdere godsdienst nog lang bestaan. Pas op zijn vroegst in de 13e eeuw begint de christelijke traditie echt volledig de overhand te nemen, dus met een datering in de 10e-12e eeuw is het wel mogelijk dat de elementen verwijzen naar een nog op dat moment reëel gevoelde traditie. Ze verwijzen dan denkelijk naar de kringloop van het leven.

Wordt vervolgd dus!

Noten

©2017 Judith Schuyf

Ik dank het Stadsarchief Vlaardingen, Jeroen ter Brugge en Albert Reinstra (RCE) voor hulp en informatie bij het onderzoek voor dit artikel.

  1. Met name Martin, H. (1957) Vroeg-middeleeuwse zandstenen sarcophagen in Friesland en elders in Nederland. Drachten.
  2. Nisters-Weisbecker, Andrea (1983) Grabsteine des 7.- 11. Jahrhunderts am Niederrhein. Bönner Jahrbücher 183, 175-327.
  3. Heimberger, H. (1956) Frühmittelalterliche Trapezsärge aus dem Odenwald. Badische Heimat 36, 125-138.
  4. Kuiken, Kees (2004) Middeleeuwse zandstenen grafkisten uit Westerlauwers Friesland. De Vrije Fries 84, 9-28.
  5. Waslander, Christine en Peter Homan (1991) Dekselse graven. Noord Nederlandse grafsculptuur in de elfde en twaalfde eeuw. Meppel.

Tafelbergen

Aan de weg van Blaricum naar Naarden (de Naarderweg) bevindt zich, even ten westen van het dorp Blaricum een bord dat verwijst naar restaurant De Tafelberg. Er is zelfs een parkeerplaats aan de Blaricummerheide met als naam De Tafelberg en een informa­tiebord geeft aan waar in het terrein deze Tafelberg (36,80 boven NAP) is te vinden. Wat is een tafelberg eigenlijk? En zijn er meer?

Ja, er zijn er meer. Ze komen vooral in het Gooi voor. In de nabijheid van de Tafelberg vinden we nog zeker drie andere tafelbergen, en wel de de Euken­berg (op de eng van Huizen), de Sijdjesberg (bij het zwembad ten zuidwesten van Huizen). Mogelijke exemplaren zijn de Leeuwen- of Venusberg (vlakbij Oud Valkeveen halverwege Naarden-Huizen), de Trapjesberg en de Zwarte berg/Hogenberg.

Door hun opvallende vorm trokken tafelbergen reeds vroeg de aandacht zodat ze reeds in de 19e eeuw als hei­dense offerberg beschouwd werden. Hun datering en functie zijn echter onduidelijk. Een drietal hypotheses ten aanzien van hun functie worden regelmatig genoemd: ze kunnen een religieuze functie hebben gehad, een militaire functie en een politieke.

Vorm: Tafelbergen zijn volledig kunstmatig, of – waarschijnlijker – omgevormd vanuit een natuur­lijke heuvel tot een conische heuvel met afgeplatte boven­kant. Dat verklaart ook de naam. Vaak ligt er beneden aan de voet van de berg een geëgaliseerd terrein, soms nog door een zichtbare wal omgeven.

Datering: Ze zijn in ieder geval oud. De eerste vermelding van het fenomeen tafelbergen dateert al uit kort na 900, namelijk in een 10e eeuwse goederen­lijst van het klooster Werden, ende kiric land fan Almeri te Tafalbergon. Tafalbergon is – in tegenstelling tot wat vaak gesuggereerd wordt – een 3e naamval enkelvoud, een zogenaamde locatief (zie het Woordenboek der Nederlandse taal, onder Tafelberg). Er is dus sprake van een enkele Tafel­berg. Welke Tafelberg bedoeld wordt, is niet duidelijk. Door verschillende auteurs is er op gewezen dat in de vroege middeleeuwen het centrale deel van het Gooi grotendeels onbebost is geweest, zodat je van velerlei plekken een vrij uitzicht had op de stuwwal en de toppen van de hoogste heuvels op de stuwwal (Koopman, 2013 hier de weblink opnemen). Dat moet voor alle genoemde Tafelbergen gegolden hebben, maar bij voorbeeld ook voor een hoog punt aan de zuidzijde van de Gooische hei, de huidige St Jansberg in Laren.

Het betreft hier een gebied (Niftarlake/Nardinclant) dat in de vroege middeleeuwen op veel plekken bewoond is geweest, en politiek een rol van betekenis speelde als thuisbasis van de machtige vroeg-middeleeuwse familie van de Wursingen (bekendste telg: Liudger) en later als onderdeel van het graafschap Hamaland. Elten. Archeologische vondsten op verschillende plekken ondersteunen het idee van een vroege bewoning in delen van Niftarlake/Nardinclant, zoals een grafveld uit de vroege middeleeuwen aan de Liebergerweg te Hilversum, en verschillende metaal en muntvondsten uit de vikingperiode bij het nabijgelegen Bikbergen. Een niet bevestigd gerucht over oude zwaardvondsten bij het Janskerkhof te Laren zou op de aanwezigheid van een grafveldje kunnen duiden. AWN Naerdincklant verrichtte in 1989 een opgraving in de stuwwal bij de Tafelberg. Daarbij kwamen scherven te voorschijn van Pingsdorf aardewerk uit de periode 1000-1200. (Cruysheer en Van der Tuuk 2015).

Geen van de tafelbergen lijkt zijn oorspronkelijke (middeleeuwse?) vorm nog te hebben. In de loop van de eeuwen is er heel wat vergraven, afgegraven, opgehoogd….

De Tafelberg

De Tafelberg heette tot de 17e eeuw Kooltjesberg, omdat er een baken op stond waarvan het vuur op kolen werd gestookt. Omstreeks 1650 werd er een grote stenen oriëntatietafel boven op geplaatst, wat de origine van de naam Tafelberg zou zijn. In 1921 werd besloten een waterreservoir bovenop de Tafelberg te plaatsen met daar bovenop een voor het publiek toegankelijke uitzichttoren. Mogelijk werd bij het vergraven van d2015_Copyright-Pixelpolder_02032015_Blaricum__0D43126.NEF_0007e berg voor dit reservoir de vuurstenen bijl gevonden die thans in het Goois Museum bewaard wordt. De ROB vond in 1962 op de heide rond de Tafelberg een groot aantal scherven uit de vroege bronstijd en de ijzertijd. Op de noordhelling van de Tafelberg zelf kwamen een zestal crematies uit de late IJzertijd te voorschijn. (De vondsten zijn helaas zoek op dit moment en niet uitgewerkt) (Kobalowitz 2014, 33, in dit tijdschrift te vinden). Het onderzoek leverde verder helaas geen nieuwe inzichten op over ouderdom en functie van de TafelbergSchoemaker-tafelberg1727.

Kobalowitz meent op de kaart van Ketelaar uit 1769 een spiraalvormig pad rondom de Tafelberg te zien. Door alle vergravingen is dat tegenwoordig niet meer te zien. Op de pentekening die de Schoemakers voor hun Atlas van Noord-Holland in 1727 van de Tafelberg maakten is van een spiraalvormig pad in ieder geval niets te zien: de heuvel rijst als een steile bult uit het vlakke landschap op, bekroond door de uitzichttafel en bereikbaar via een pad dat zeer steil recht omhoog loopt

Op de ansichtkaart uit 1905 die Kobalowitz toevoegt, is dat spiraalvormige pad niet overtuigend zichtbaar. Dat wil niet zeggen dat het er niet geweest is, maar dan moet het na 1726 zijn aangelegd. Het aanleggen van spiraalvormige paden op kunstmatige heuvels was een verschijnsel dat we zeker uit de late 17e en 18e eeuw kennen als onderdeel van de Engelse landschapsstijl. Het is onder meer nog te zien op de Seringenberg van het Landgoed De Horsten in Wassenaar (aangelegd in 1791), en op de Keienberg bij Landgoed Beekhuizen  in Velp (1682) waar het onlangs door eigenaar Natuurmonumenten voor veel geld gerestaureerd is. Tegenwoordig kent men aan dit soort spiraalvormige paden graag een spirituele betekenis toe, maar het is de vraag of het deze betekenis in de 18e eeuw ook had, en al helemaal of men daarbij een prehistorisch (Engels) voorbeeld voor ogen had.

De Sijdjesberg

De Sijdjesberg bevindt zich achter het zwembad in Huizen (dat bij de aanleg in 1953 Sijsjesberg is genoemd). Het is een duidelijke, nu nog 10-15 meter hoge heuvel, die echter erg verwaarlo2015_Huizen_Copyright-Pixelpolder_02032015_0D43161.NEF_0030osd is. Over de top wordt met regelmaat met motoren gecrost.

Op topografische kaarten staat de Sijdjesberg afgebeeld als een markante hoge ronde bult in het landschap. Ook de omgeving van de Sijdjesberg is erg interessant, omdat aan de noordzijde de berg thans omgeven is door een vlak ovaalvorming terrein, op sommige plaatsen nog door een wal afgegrensd.

Het is echter de vraag of dit de oorspronkelijke vorm van de Sijdjesberg is geweest. De zandgronden bij Hilversum, Huizen en Naarden oefenden al in de 17e een grote aantrekkingskracht uit op projectontwikkelaars. Aanvankelijk werden ze afgegraven om het terrein rondom de vesting Naarden zo te verlagen dat het gemakkelijk onder water kon worden gezet als de vijand kwam, maar al spoedig bleek het zand ook uitermate handig bij de stadsuitbreidingen van Amsterdam. Het afzanden ging eeuwenlang door want er was veel geld mee te verdienen. In 1927 werd een grote kuil op de Tafelbergheide gegraven voor de aanleg van de A1.(zie voor een overzicht Sander Koopman Zandwinning in het Gooi  )

Ook het gebied rondom de Sijdjesberg bleef niet ongemoeid, maar vrijwel alle plannen werden uiteindelijk niet uitgevoerd of half voltooid. In 1932 kocht de gemeente Huizen het terrein rondom de Sijdjesberg voor een bedrag van 100.000 gulden, met het doel werklozen in het kader van de werkverschaffing aldaar een meer te laten uitgraven dat 33 meter diep moest worden (De Gooische Post, 28/9/1932). Het werk werd wel aangevangen, want in december 1933 meldt De Bussumsche Courant in een beschrijving van een wandeling naar de Sijdjesberg “Zijn toch al niet erg imponerende hoogte legt het nu haast af tegen de kunstmatig opgeworpen zandbergen uit den toekomstigen vijver er omheen” (Bussumsche Courant 2/12/1933).

Sijdjesberg wandeling

Bussumsche Courant 17 april 1930

wekverschaffing Huizen

De Gooische Post , 28 september 1932

In 1933 werd er een smalspoortje aangelegd van de berg naar de haven van Huizen, om de ca 700.000 kuub zand af te voeren. De financiering van het project gaf, ook toen al, de nodige hoofdbrekens en verwacht werd dat de opbrengst van het zand niet tegen de aanzienlijke kosten zou opwegen. Juni 1934 wordt het werk daarom stopgezet (Bussumsche Courant, 2-6-1934) In 1937 vormt de Sijdjesberg opnieuw onderdeel van een veel groter werkverschaffingsplan waarbij het zand gebruikt zou moeten worden voor het inpolderen van kuststroken langs het IJsselmeer. Dit hele project zou 900.000 gulden moeten kosten, en ook dit bleek te duur en werd niet uitgevoerd. Dit verandert met de tweede wereldoorlog. De Nederlandsche Opbouwdienst laat dan barakken neerzetten, en op een foto uit 1940 is te zien hoe de berg met kruiwagens zand wordt opgehoogd. De Nederlandsche Opbouwdienst was door Seyss-Inquart in het leven was geroepen om de gedemobiliseerde Nederlandse beroepsmilitairen werk te verschaffen. Sindsdien heeft de Sijdjesberg zijn beetje getrapte uiterlijk, alsof er een hoedje op staat. (foto werkzaamheden NIOD beeldcollectie nr 79959). Waarschijnlijk is het vlakke terrein rondom de Sijdjesberg in deze periode ontstaan, omdat op een van de foto’s van het NIOD zichtbaar is dat de mannen het zand afvoeren over een spoortje dat op een verhoging is aangelegd bij een afgevlakt stuk.

 

 

 

2015_Huizen_Copyright-Pixelpolder_02032015_0D43168.NEF_0037Over de andere bergen is veel minder bekend.

De Eukenberg ligt het meest noordelijk van alle tafelbergen, vrijwel aan de huidige oever van het meer. Vanaf de berg is er een goed uitzicht over het water. Het is een markante bult. Een bord vermeldt dat de Eukenberg in de Gouden Eeuw opgeworpen werd als uitzichtpunt met theekoepel. Ook zou er een baken/vuurtoren op gestaan hebben.

 

Schoemaker_Leeuwenberg

Craandijk -1888-Leeuwenberg

De Leeuwenberg – of Venusberg in Oud-Valkeveen was in de 17e eeuw onderdeel van het park van een buitenplaats Graeffenveld. De eigenaar Andries de Graeff plaatste op de opgeworpen heuvel een 20 meter hoge gedenkzuil, die n2015_Huizen_Copyright-Pixelpolder_03022015_Leeuwenberg_0D43178_02og op vroeg 20e eeuwse ansichtkaarten te zien is, maar thans is verdwenen. Op de tekening van de Schoemakers uit 1727 is de gedenkzuil nog goed te zien, evenals op de afbeelding in de  Nieuwe wandelingen door Nederland van Jacobus Craandijk en P.A. Schipperus uit 1888.  De heuvel is in het huidige landschap niet makkelijk te herkennen door de dichte begroeiing. Op de foto is met een lijn het oorspronkelijk verloop van de heuvel aangegeven.

Ook van de Trapjesberg en de Woensberg wordt gezegd dat het kunstmatig opgehoogde heuvels zijn.

 

Er zijn drie mogelijke verklaringen voor de functie van de Tafelbergen, die elkaar door de tijd heen niet eens uit sluiten.

Cultusplek?

De oudste suggestie is dat het hier prehistorische of vroegmiddeleeuwse cultusplekken betreft. Wat daarvoor pleit is de ouderdom van enkele tafelbergen, de prehistorische vondsten die in de omgeving of op de berg zijn gedaan, en de vorm.

De kunstmatig opgeworpen afgeplatte kegelvorm kennen we uit het buitenland van bergen die om religieuze redenen zijn opgeworpen en waarop bij voorbeeld tot in recente tijd nog religieuze feesten werden gehouden, zoals Silbury Hill in het zuiden van Engeland. Silbury Hill is enkele jaren geleden opgegraven, waarbij opviel dat de heuvel weliswaar door mensen was opgeworpen uit maagdelijke witte kalksteen, maar verder geheel vondstloos en zonder andere bijzonderheden was. Wel is duidelijk dat de heuvel al aan het eind van het neolithicum werd opgeworpe

Wanneer er sprake is geweest van een cultusplek, zou de Sijdjesberg zeker een optie zijn. Wellicht is dit zelfs de eigenlijke tafelberg uit de goederenlijst van Werden geweest. In het volksgeloof speelde de Sijdjesberg een belangrijke rol. Volgens een zegsvrouw aan de verhalenbank van het Meertensinstituut heette de berg vroeger Seitjesberg, en was het centrum van de omgeving. Wanneer een vrouw een kind had gekregen legde ze het op een draagkussen en bracht het naar de Seitjesberg, waar het op de aarde gelegd werd.

Militair?

Een militaire betekenis is ook voor de tafelbergen een optie. Het is opvallend dat ze alle vier op korte afstand van elkaar gelegen zijn. Bij de Eukenberg is het zelfs heden ten dage nog duidelijk dat vanaf de top een excellent overzicht over de omgeving en het zeer nabijgelegen voormalige Almere verkregen kan worden.

TopoHeimenberg

De Heimenberg op de Topografische kaart van 1920

Die militaire betekenis was vooral in de vroege middeleeuwen interessant. Nu weten we niet wanneer de eerste tafelbergen zijn aangelegd, maar er is een mogelijkheid dat ze een rol hebben gespeeld bij de verdediging tegen Vikingaanvallen in de 9e -10e eeuw. Of ze hadden te maken met de graven van Hamaland, die de omgeving in de 10e eeuw in bezit hadden. Deze bouwden een aantal verdedigingswerken met grote aarden wallen op diverse strategische plaatsen in hun gebied (zie: Van Doesburg, Jan, Back to the Facts. New evidence for and thoughts on early medieval earthworks in the central Netherlands. Chateau Gaillard 25, 2012, 105-118) Enkele van deze verdedigingswerken, zoals de Duno onder Doorwerth en de Heimenberg bij Rhenen liggen op heuvels langs rivieren en andere plekken van waar men een goed uitzicht over de omgeving had. De Heimenberg gaat, zoals inmiddels is gebleken, terug tot de 7e eeuw. Politieke grenzen lagen even ten oosten van het gebied van de Tafelbergen. In later tijd is dat de grens tussen Holland en het Sticht.

Daarnaast stonden er op enkele tafelbergen vuurbakens, de Tafelberg in Blaricum heette lange tijd zelfs Kooltjesberg. Zo konden ze schepen op het Almere waarschuwen voor de kust, en ze konden dienen om snel militaire signalen door te geven.

Een andere mogelijkheid is dat we hier met een uitkijkheu­vel uit de mid­deleeuwen of later te doen hebben, maar deze heuvels heten meestal “Koerheu­vel” en niet Tafel­berg. Anderen zijn mogelijk pas in de 17e eeuw als uitzichtheuvel ontstaan. Ze hadden duidelijk een aantrekkingskracht voor de ontwerpers van landgoederen en parken in de 17e en 18e eeuw, die ze incorporeerden in hun ontwerp, en mogelijk verhoogden. De Tafelberg in Blaricum werd in 1917 als watertoren gebruikt.

Dingplaats?

Een derde optie werd onlangs gesuggereerd door Cruysheer en Van der Tuuk, die een vergelijking trokken tussen de Tafelbergen en de verhoogde (vroeg)middeleeuwse dingplaatsen, zoals die verder naar het oosten aangetroffen worden. (Cruysheer en van der Tuuk, 2015) Ook die hadden een cultische bijbetekenis. Het lijkt me echter onwaarschijnlijk dat alle genoemde tafelbergen zo gefunctioneerd zouden hebben, omdat men er in een gebied zo groot als Naerdinclant niet meer dan een, hooguit twee, zou verwachten.

Geen andere tafelbergen?

Er worden in de literatuur meer Tafelbergen genoemd, maar hun status is veel onduide­lijker. In geen van de gevallen die in de literatuur worden genoemd lijkt sprake te zijn van een vergelijkbare Tafelberg als die in het Gooi. (Voetnoot: het betreft hier de Tafelberg onder Maarsber­gen; de Kapellen­berg in Rozendaal, De Pampel op de Hoge Veluwe, de Drusus­berg tussen Merum en Ool en de Tafelberg onder Velp. De Drususberg is mogelijk een (Romeinse) grafheuvel.

 

(Zie over Tafelbergen: Bakker en Ypey 1963, Fockema Andreae 1961; en ook Harten 1976, Kerkkamp 1966; Heldring & Graadt Jonckers 1841: 233; Yankel Kobalowitz, Onderzoek naar oorsprong en verleden van de Tafelberg in het Gooi. In: Archeologica Naerdinclant. 2014-2, 32-36; Koopman, S; Geologische atlas van het Gooi, AWN-Naerdincklant 2013; Anton Cruysheer en Luit van der Tuuk, Het Gooi in de vroege middeleeuwen: geschiedenis, nederzettingen en vondsten. Archeologica Naerdincklant 2015-3, 2-20)

De foto’s in dit artikel zijn van (c)Sjaan Vanderjagt/Pixelpolder