“Het is een vreemdeling zeker, die verdwaald is zeker, ik zou hem gauw eens vragen naar zijn naam…” (Nederlands traditioneel lied)
(PUG 5622). Foto @JudithSchuyf, bewerking Sjaan Vanderjagt)
In een van de dozen van de op het Archeolab in het Castellum De Meern gedigitaliseerde PUG collectie zat een vreemde eend in de bijt, een klein terracotta mannenhoofd met het inventarisnummer PUG 5622. Geen PAN nummer, wat aangeeft dat deze vondst niet uit Nederland komt. Maar waar komt hij dan wel vandaan, hoe is hij bij de PUG terecht gekomen en vooral: wat is het?? De tweede vraag is het makkelijkst te beantwoorden.
Het beeldje werd kort voor 1903 aan de collectie van het Provinciaal Utrechts Genootschap geschonken door een zekere Louis de Laigue. Baron L.A.M.P. (Louis Albert Marie Paul) de Laigue (Parijs 1844-1922), ridder in het legioen van eer, was van 1896 tot 1903 de Franse consul-generaal in Rotterdam. Daarvoor had hij standplaatsen bekleed in Napels, Galatz (Galatas op de Peloponnesos in Griekenland) en Livorno, blijkt uit de geboorteplaatsen van zijn drie kinderen, terug te vinden in de burgerlijke stand van Rotterdam. In 1903 vertrok de familie naar Trieste.
De Laigue liefhebberde in de archeologie en schreef artikelen in archeologische bladen als de Revue archéologique en het Bulletin archéologique over uiteenlopende archeologische vondsten als Egyptische amuletten in Cadiz, Latijnse inscripties, een grafmonument op het eiland Wight en een faience fabriek in Rotterdam. Ook schreef hij over de Drenthse hunebedden en andere vondsten uit Drenthe.
De Laigue verzamelde ook vondsten. Hij leende af en toe stukken uit voor tentoonstellingen. Zo stonden er enkele vazen uit zijn collectie op de Nationale Tentoonstelling van Nijverheid en Kunst die van 3 juni tot 7 september 1897 in Dordrecht werd gehouden. De Laigue kreeg als dank een mooi diploma en een recensie in Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift. (Jaargang 7(1897), in het bijzonder pagina 310).
(Regionaal archief Dordrecht, Gemeentelijke Prentverzameling Inv. 552_260022)
(Regionaal archief Dordrecht, Gemeentelijke Prentverzameling Inv. 552_260022)
De organisatie van de tentoonstelling wist aanvankelijk niet waar ze de diverse bruiklenen neer moest zetten, maar gelukkig bracht het lot uitkomst toen een “ons toegezegde rijke verzameling porselein op het laatste oogenblik werd teruggetrokken, waardoor dit gedeelte bestemd werd voor eenige weinige samenhangende inzendingen, waarvoor nog plaatsing werd gezocht. Het eigenaardige cachet, dat de etalage-commissie aan het geheel wist te geven, kwam daardoor wel eenigszins te ontbreken.”
In de Hindeloper kamer op de tentoonstelling werden zodoende neergezet
“een gothieke aanrechtbank met eene collectie potwerk en urnen, waarboven eene tropee van tegels, waaronder hoogstzeldzame soorten, (…) drie antieke majolica plateelen van een kacheloven, ingezonden door de gemeente Deventer, en zeer goed gesneden gothische credencedeurtjes en paneelen (…) Aan den achterwand eene loketkast met fraai koper beslag, waarop eene hoogst interessante verzameling antieke Grieksche, Romeinsche en Egyptische vazen, ingezonden door den heer L.A.M.P. de Laigue te Rotterdam, aan wien ook toebehoort de zeer schoone Etrurische urn in den vorm van een grafmonument, op den grond voor deze kast.” De bijgevoegde afbeelding laat helaas een andere hoek van het vertrek zien, maar
toont wel de eclectische chaos van het geheel aan.
Hindelooper Kamer (uit: Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift. (Jaargang 7(1897). Uit DBNL
De Laigue schonk ook regelmatig vondsten weg. Ongeveer 40 oudheden gaf hij – via tussenkomst van de heer G.van Rijn, klerk op het stadsarchief van Rotterdam- aan de collectie van het Provinciaal Utrechts Genootschap. Op 22 augustus 1903 schreef hij vanuit zijn vakantieadres op het Italiaanse platteland een brief met nadere informatie aan het PUG, omdat hij graag wilde dat zijn vondsten in een openbare collectie opgenomen werden. Hij was echter enigszins onzeker over de vindplaatsen van zijn materiaal, omdat hij het al sinds meer dan drie jaar geleden niet meer had gezien. Voor een deel betrof het terra sigillata (“Poterie samie”) afkomstig uit Lezennium -Lezoux bij Royat bij Clermond-Ferrand, waar inderdaad een groot productiecentrum van terra sigillata had gelegen. Andere stukken waren afkomstig uit ‘etruskische graven in de Toscaanse maremma.’ Hij gaf geen nadere plaatsaanduiding. Belangrijke Etruskische centra in de maremma lagen bij de plaatsen Sovana, Sorana en Pitigliano. Er zijn daar in de loop der tijd meer dan honderd Etruskische graven gevonden, daterend vanaf de 7de eeuw v.chr. maar we hebben dus geen nadere aanwijzing over welk graf dit gaat. Een van de beroemdste is de tomba Ildebranda, uit de derde of tweede eeuw v.chr., maar die werd pas in de 20e eeuw werd gevonden.
Maar wat is dit mannenhoofd precies? Het is in ieder geval niet Etruskisch of romeins, maar dateert vermoedelijk uit de 4e-3e eeuw v.chr. Dit type beeldjes is afkomstig uit Tarente. Tarente, vroeger Taras, ligt in Magna Grecia, het is een van de Griekse koloniën in de laars van Italië. Het beeld in de PUG komt dus oorspronkelijk uit (de omgeving van) Tarente.
Brief van de Laigue aan collectiebeheerder PUG 22 augustus 1903. Coll. Gemeente Utrecht.
Tarente werd ergens in de achtste eeuw v.chr gesticht als kolonie van Sparta. Haar grootste bloei beleefde de stad tussen de zesde eeuw en de vierde eeuw. De plaats was als iedere Griekse kolonie het culturele en religieuze centrum voor de wijde omgeving. Behalve een fors aantal tempelcomplexen waren er ook veel begraafplaatsen, want in Tarente begroef men de doden in de stad.
Ongelukkigerwijze voor de archeologie begonnen opgravingen vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw exact op het moment dat het gebied in de toeristische
belangstelling kwam, en bereikbaar werd voor rijke reizigers uit Europa. In en rond de tempels en graven werden letterlijk honderdduizenden terracottabeeldjes gevonden als wijgeschenk voor goden en doden. Deze opgravingen verliepen helaas nogal chaotisch en werden nauwelijks gedocumenteerd. De aantrekkelijke beeldjes werden een prooi voor souvenirjagers en zo belandden er uiteindelijk vele duizenden in de grote archeologische
musea van Europa. Ook het Allard Pierson museum in Amsterdam bezit enkele tientallen beeldjes. Een uitgebreid overzicht van al het gevonden materiaal met een goede periodisering ontbreekt helaas nog steeds, al werden in de eerste helft van de vorige eeuw enkele catalogi van museumcollecties gepubliceerd, doorgaans in de vorm van een opsomming. Een goede datering van het materiaal is er ook nog steeds niet, al vertonen de beeldjes een getrouwe afspiegeling van de stijlen binnen het Griekse vaderland, in dit geval Sparta, die wel in grote lijnen te dateren zijn. De oudste beeldjes (7e eeuw v.chr.) zijn nog duidelijk archaïsch.
De datering die het Allard Pierson aan een met onze mannenkop vergelijkbaar object (APM01201) geeft, 400-300 BC, klopt met het hellenistische uiterlijk van het beeldje in de PUG-collectie. (Beeld Allard Pierson Museum, 1201 hdl.handle.net/11245/3.1060)
Net als alle terracottabeeldjes werden ook deze uit Taras in een mal gemaakt, waardoor er verschillende series zijn ontstaan. Er zijn beeldjes van ruiters, personen met theater-attributen, mannen met drinkattributen, vrouwen en kinderen, maar ook dieren.
Het beeldje in het Allard Pierson, en ook ons beeldje uit de PUG, staat bekend als een ‘Tarentino symposiast’, ofwel een banketgast. In Griekenland was een symposion, vaak vertaald als gastmaal, een bijeenkomst van vrije mannen, waarbij (veel) gedronken, gegeten en gediscussieerd werd. Ons huidige symposium stamt van het woord af, al is dat nu meer een wetenschappelijke bijeenkomst waarbij een onderwerp wordt behandeld.
Bij het griekse symposion lagen de deelnemers halfzittend aan aan het banket. Zo moeten we deze beeldjes ook zien: half zittende figuren op een klinè, een laag bed. Oorspronkelijk hadden ze vaak een arm en hand geheven met een beker voor een toast, of ze dragen een muziekinstrument. Door de tand des tijds is tegenwoordig vaak alleen het hoofd van het beeld overgebleven.
De symposiasten worden vanwege de theatrale aspecten en drink-en muziekattributen die ze vaak bij zich hebben in verband gebracht met het begrafenisritueel en de wereld van de doden, alhoewel er in Tarente geen enkele in een graf is gevonden, alleen in de nabijheid van graven, en veel bij tempels. Toch wordt er al lang gediscussieerd wie precies de afgebeelde is. Voor de hand liggend is het dat het om een goden- of heldenfiguur gaat, zoals b.v.
Phalanthos, de mythische stichter van Tarente.
Vanaf het einde van de vierde eeuw dragen veel beeldjes een geprononceerde hoofdband, vaak met een, twee of drie bloemhoofden erop. Vooral vanwege die laatste twee attributen kunnen deze mannenbeeldjes afbeeldingen zijn van een godheid die met het begrafenisritueel geassocieerd is, zoals Dionysus. De god Dionysus, zoon van Zeus en een sterfelijke moeder, had van oudsher een dubbel karakter: hij hoorde zowel tot de Olympische goden als tot de chtonische goden, die verbonden waren met de aarde. Zo werd hij ook als een van de goden van de onderwereld gezien.
Ook PUG 5622 lijkt me Dionysus voor te stellen, en wel om verschillende redenen. Dionysus werd in Tarente bijzonder vereerd. Hij wordt vaak voorgesteld met een zeer brede of wat smallere hoofdband om, in het grieks mitra geheten (vgl ons woord mijter), met daarop plantaardige motieven.
Op een krater uit het museum van Tarente, bekend als de Karneia krater, zit Dionysus temidden van dansende menaden. Op zijn hoofd draagt hij een mitra met planten. In de literatuur worden de rozetten die de terracottabeeldjes van de symposiasten veelal dragen (en ook ‘ons’ beeldje) omschreven als lotusbloemen, en hoewel die ook geacht worden vergetelheid te schenken is hier mijns inziens duidelijk te zien dat het hier geen lotusbloem maar de zaaddozen van de slaapbol betreft, Papaver Somniferum. Ook die schenkt een op de dood gelijkende slaap.
Papaverknop, bloem en bol.Wikimedia Commons, foto Alvesgaspar, CC BY-SA 3.0
Karneia Painter – LCS I 280 -– Nat Arch Museum Taranto MAN 8263. Wikimedia Commons. Foto ArchaiOptix. Dat. 420-400 v.chr
Het product bij uitstek van Dionysus was de wijn. De consumptie van wijn gaf toegang tot goddelijke gelukzaligheid. Het maken van wijn zorgde dat een goed product (druiven) in een beter product (wijn) veranderde. Op vergelijkbare wijze veranderde voor degene die goed geleefd had door de dood een prettige situatie (het leven) in een nog betere (hemels geluk in een andere wereld) Het beeld van Dionysus als symposiast markeert de overgang van de dode naar het nieuwe leven in de andere wereld, een moment dat wordt vastgelegd door deelname aan een ritueel symposion en het aanbieden van een beeld van de overledene die nu een held is.
Kortom, het beeldje in de PUG stelt waarschijnlijk Dionysus voor, dateert ongeveer uit de vierde eeuw v. chr. en is ontstaan in Tarente of directe omgeving. Maar hoe is het dan bij De Laigue en de PUG terecht gekomen? De brief van De Laigue aan de PUG geeft helaas geen enkele indicatie voor een plausibele herkomst van ons beeldje. Het is namelijk niet bijster logisch dat het uit een Etruskisch graf zou komen al was het alleen maar omdat Tarente en Vetulonia in Etrurië ruim 650 km uit elkaar liggen. In deze periode waren beide gebieden nog geen onderdeel van het romeinse rijk, en de handelscontacten die er ooit in de achtste-zevende eeuw tussen deze twee grote havensteden hadden bestaan, waren alweer lang over. In de vierde eeuw onderhielden Tarente en Etrurië geen bijster warme relaties meer met elkaar.
Er blijven dan nog twee mogelijkheden over: Of De Laigue vergiste zich (hij schrijft ook dat het al een paar jaar geleden is en hij het zich niet allemaal herinnert), of hij heeft het beeldje tijdens zijn verblijf in Napels ergens op de kop getikt en wil dat niet meer zeggen. De Tarentijnse oudheden werden juist in deze periode illegaal en/of chaotisch opgegraven waarbij letterlijk honderdduizenden van deze beeldjes gevonden en verpatst zijn. Dat paste natuurlijk niet bij zo’n keurige baron, en nog wel één met het legioen van eer. Wat dan weer wel paste was dat hij onbedoeld een godheid aan Utrecht had geschonken, en een liefhebber van wijn.
Verder lezen en bronnen
Bonnie M. Kingsley. The Reclining Heroes of Taras and Their Cult. California Studies in Classical Antiquity Vol. 12 (1979), pp. 201-220. University of California Press
Maria Lucia Ferruzza. Ancient Terracottas from South Italy and Sicily in the J.Paul Getty Museum. Los Angels 2016.
Ágnes Bencze Développements stylistiques de la coroplathie votive archaïque de Tarente. Napels 2020 (Open Edition book)
Lippolis, E., S. Garraffo, and M. Nafissi.Taranto: Culti greci in occidente1. Taranto, 1995
Judith Schuyf