In het stadsmuseum Rhenen loopt tot december 2024 de tentoonstelling Gouden Vrouwen. Frankische schatten thuisgebracht. Deze prachtig vormgegeven tentoonstelling bevat een selectie uit hoogtepunten uit het vroegmiddeleeuwse grafveld op de Donderberg in Rhenen dat in 1952 werd opgegraven, en vergelijkbare objecten uit de buurt. De hele collectie ligt tegenwoordig in het Rijksmuseum van Oudheden, dat het lovenswaardige idee ontwikkelde om onder de titel “onder ons” belangrijke vondstcomplexen uit de provincies tijdelijk ten toon te stellen daar waar ze gevonden zijn.
Het grafveld van Rhenen omvatte meer dan 1100 begravingen en crematies lopend van 350 tot 800 AD. De titel van de expositie plaatst de herkomst van deze vondsten in het Frankische rijk.
Eén van de vitrines bevat een tweetal kleine (ongeveer 4 cm diameter) samengestelde bronzen schijffibula’s, met daarop – zo zegt het bijschrift- de afbeelding van een Davidsster. Een vijfde eeuwse Davidsster? Kan dat wel?
Het antwoord is snel gegeven: nee, dat kan niet, het is in ieder geval geen Davidsster zoals wij die nu vooral beschouwen als joods symbool. De afbeelding toont een hexagon of hexagram, een zespuntige geometrische vorm van twee gelijkzijdige met elkaar verweven driehoeken. De interpretatie (en tegenwoordig emotionele waarde) van het hexagram als Davidsster dateert pas uit de 18e of 19e eeuw. Als vorm is het hexagram veel ouder en komt al in prehistorische culturen in het midden-oosten voor. Kortom, er staat dus geen (joodse) Davidsster op de fibula’s.
De vondsten uit het grafveld van Rhenen zijn pas jaren na de opgraving – en met veel tegenslagen en vereende krachten – gepubliceerd. Bij de Sidestone press verscheen in 2012 de complete vondstcatalogus.
Onze beide fibula’s zijn gevonden in het vrouwengraf 356. Dit graf lag aan de westzijde van het grafveld, in een deel dat als laat-romeins wordt beschouwd. Daarbinnen is het een van de vroegste graven, datering 400-450. Deze graven behoorden toe aan (families van) germaanse huurlingen in het Romeinse leger, de zgn foederati, zij die door een verdrag aan het Romeinse rijk waren verbonden om de grenzen van dat afbrokkelende rijk te verdedigen. De foederati waren trots op de ereversierselen van hun vak, brede metalen gordels met gespen in kenmerkende Kerbschnitt versiering. Ook de prachtige zilveren haarnaald in graf 356 draagt voor foederati kenmerkende versiering.
Uit de vondstbeschrijving in de catalogus blijkt verder dat de tweede fibula thans niet origineel is, maar een replica en kopie van de eerste. Deze tweede fibula is ‘ergens in de jaren zestig’ zoek geraakt. De eerste fibula was ook maar ten dele bewaard gebleven en werd bij de restauratie voltooid tot een acceptabel geheel in de ogen van de restaurator. (Minus de overvloedige vijlsporen die op het origineel aanwezig waren, neem ik aan). Bij het samenstellen van de catalogus in 1966 heeft men ervoor gekozen een exacte kopie van deze eerste te maken om het vondstnummer compleet te maken.
Alleen: deze tweede fibula zag er oorspronkelijk heel anders uit. Hier geen hexagon, maar een achtstralige ster met in het midden een kring van kleine rechthoekige punten. Daarbinnen een kromlijnig patroon waarin met enige goede wil mogelijk de contouren van een menselijk gezicht zijn te herkennen. Het zou het museum gesierd hebben als ze ergens vermeld zouden hebben dat het hier een replica betreft en dat het origineel er anders uitzag.
Dit type ronde schijffibula’s staan in het engels bekend als ‘complex saucer brooches’ of ‘komponierter schalenfibeln’. Ze zijn samengesteld uit twee verschillende dunne plaatjes zilver of brons (‘pressblech’) die op elkaar zijn gekit. Op het bovenste plaatje werd een voorstelling aangebracht door het op een matrijs te leggen en hard aan te drukken. Men gaat er van uit dat het hexagon in vorm en uitvoering afgekeken is van de Kerbschnitt versiering op de foederati gordels/gespen, die dus in een laat-Romeinse context te plaatsen zijn. Een hexagon als versiering is overigens behoorlijk zeldzaam. In de archeologische literatuur heb ik er tot nu toe nog geen twintig kunnen vinden. De meeste delen een aantal kenmerken: voorzover te achterhalen staan ze allemaal op schijffibula’s afkomstig uit vrouwengraven. De verspreiding is geografisch beperkt: Nederland, Noord-Frankrijk, Duitsland, Engeland. Ze dateren uit een chronologisch beperkt venster: tussen de late vierde eeuw en de eerste helft van de vijfde eeuw. Dat is een spannende periode, op de grens van de ondergang van het Romeinse rijk en het prille begin van de Germaanse volksverhuizing. De gevonden schijffibula’s zijn allemaal te linken aan de aanwezigheid van foederati.
Ook de ‘angelsaxische’ veroveraars van Engeland in de vroege vijfde eeuw waren in eerste aanleg foederati, afkomstig uit Friesland, Jutland en Noord Duitsland. Zo komt de noordelijkste van de schijffula’s uit een vroeg saksisch grafveld, Sahlenburg bij Cuxhaven bij Hamburg. Een andere werd in het saxische grafveld van Liebenau (Samtgemeinde Weser-Aue) gevonden. Dit grafveld werd vanaf de vierde eeuw aangelegd. In het (angel)saxische grafveld van Mitcham (Surrey) dat dateert uit de periode meteen na de komst van de angelsaxen in Engeland bevatte graf 205 ook een schijffibula met hexagon.
Behalve Rhenen 356 zijn er in Nederland nog enkele schijffibula’s met een hexagon gevonden: Rhenen 844, een vrouwengraf, bevatte er één samen met een hoornen doosje, een pot van terra nigra en een glazen kommetje.
Vier schijffibula’s zijn in het centrum van Nijmegen gevonden, namelijk drie losse vondsten uit een laat-Romeinse context, en eentje in het vrouwengraf B465, te dateren tussen 430 en 450. Dit opvallende graf was van een aanzienlijke dame, mogelijk een priesteres. Steures vermoedde dat omdat ze de restanten van een staf bij haar rechterhand had. Er lagen ook drie identieke pressblech medaillons in het graf, naar een kopie van laat-romeinse munten. De beeldenaar toont twee naar elkaar gekeerde koppen met daartussen een soort (cultus?)paal die geduid wordt als een mogelijke verwijzing naar de cultus van een Nerthus-achtige inheemse godheid. Behalve dit had ze naast haar schedel een opvallende haarnaald van 19,6 cm lengte meegekregen met daaraan een lunula, een halvemaanvormige hanger (Böhme, 1974, p 37 noemt het een ‘klepperblech’ dus kennelijk rammelde het). Uit de bijgiften blijkt dat de dame bi-cultureel was, germaans en romeins: er was nog een haarspeld van ‘germaans’ type, de ‘germaanse’ ronde schijffibula met daarop het hexagon, mogelijk onderdeel van een collier met drie strengen kralen en een lunula-hanger in het midden; daarnaast romeins aardewerk en glaswerk, alsmede oude zilveren romeinse munten die erg geliefd bij de Germanen waren (zie Steures 2002). Een lunula kan geïnterpreteerd worden als vruchtbaarheidssymbool (voor jonge vrouwen) of symbool voor eeuwigheid (voor oude belangrijke vrouwen).
Laat-Romeins zilverwerk voorbeeld?
Een tweede groep afbeeldingen van hexagons is moeilijker te plaatsen. Ze zijn ongeveer een eeuw vroeger te dateren en zijn te vinden op laat-Romeins zilverwerk, afkomstig uit enkele omvangrijke vierde eeuwse schatvondsten. Soms betreft het grote zilveren schalen en kommen, bij voorbeeld uit de schatvondst van Mildenhall, Suffolk, of die bij de muur van het laat-Romeinse castellum Augusta Raurica (Kaiseraugst Zwitserland) zijn gevonden.
Soms betreft het een in stukjes gehakte militaire gordel ‘hacksilber’, zoalsa de gesp uit de schatvondst van Coleraine, Ierland. Het hacksilber diende wellicht als muntgeld in deze onrustige tijden en was gestolen en/of verstopt.
Een ander hexagon is te vinden op het beleg van een lansschacht afkomstig uit een laat-Romeins mannengraf in Vermand in noord-Frankrijk, dat behoorde aan een chef van de vreemde hulptroepen. Dit graf bevatte onder andere eveneens een 17, 5 cm lange haarnaald met bijlvormige klepperblech-hanger. De huidige verblijfplaats van dit voorwerp is onbekend.
Er is gesuggereerd dat al deze stukken oorspronkelijk gemaakt zijn in hetzelfde atelier, omdat ze erg op elkaar lijken (zie Schorsch, 1986). Dat geldt zeker voor Coleraine en Vermand. De zilveren schalen kunnen mogelijk voor gebruik bij de christelijke eredienst gemaakt zijn. Deze hexagons zien er wat barokker uit, minder strikt en eenvoudig dan de hexagons op de fibulae. Vergelijkbaar zijn de hexagons op de bodem van een aantal zilveren kommen in het bekende scheepsgraf van Sutton Hoo (Suffolk, 7e eeuw). Net als de schatvondst van Mildenhall bevatte dit graf een aantal zilveren avondmaals-lepels in Byzantijnse stijl.
Oosterse herkomst?
Wat is de herkomst van het hexagon als versieringsmotief? Algemeen neemt men aan dat ze afkomstig zijn uit de vormenschat van een oostelijk volk, de Sarmaten en/of Alanen. De Sarmaten waren nomaden van oorspronkelijk Iraanse herkomst. 8000 van hen dienden als ruiterij in het Romeinse leger nadat ze krijgsgevangen waren gemaakt na afloop van de Sarmatische oorlog in 175. Daarna bleven ze binnen het rijk. Het waren geen foederati, als krijgsgevangenen waren ze schatplichtig aan Rome, maar ze konden wel het Romeinse burgerrecht verdienen en hoge militaire functies bekleden.
In de vroege 5e eeuw noemt de Notitia Dignitatum 24 prefecturen (commandoposten) van Sarmaten in Italië en Gallië. Daarnaast waren er ook Sarmatische commandoposten bij Tongeren en Maastricht. Hun commandant heette de Praefectus Laetorum Lagentium prope Tungros. Dat wil zeggen dat zij als Laeti werden beschouwd, bijna-horigen met een vrij lage status. Er was in het late rijk kennelijk een bepaald substraat van deze soldaten en hun families die er vaak al eeuwen woonden aan de limes aanwezig , dus inclusief vrouwen.
De verdedigers van de Romeinse rijksgrens waren uit vele delen van het rijk afkomstig, gedeeltelijk van oost-germaanse en Sarmatische afkomst. Nu wil ik best aannemen dat het hexagon-motief van origine Sarmatisch (of Alaans, dat is een ondergroepering) is, het lastige vind ik dat de oost-germaanse Sarmatische voorwerpen (voornamelijk kleine handspiegels) een heel andere versiering dragen. Directe parallellen voor de hexagons zijn in deze periode heel ergens anders te vinden, en wel in Armenië. Armenië vormde lang een twistpunt tussen het (Oost) Romeinse rijk en de heersers in het latere Perzië. Al vanaf de tweede eeuw leverde Armenië hulptroepen aan Rome, een situatie die tot zeker in de zesde eeuw voortduurde.
Herkomst stralenkrans onduidelijk
Rest de vraag naar de herkomst van de versiering op de verloren gegane fibula in Rhenen 356. Dat is lastiger.
Volgens de beschrijving in de catalogus stond er op het pressblech een achtpuntige stralenkrans rond een cirkel met (?) kleine ingestanste rechthoekjes rond een ruitvormig verzonken middelpunt. Tussen de cirkel en het verzonken midden bevonden zich drie cirkelvormige segmentvormige bogen, met daarbinnen cirkels ook met een verzonken midden. Tussen de stralen van de krans was een kromlijnig patroon te zien.
In deze beschrijving is geen sprake van de afbeelding van een gezicht, hoewel er bij nadere beschouwing wel enige overeenkomsten zijn met schijffibula’s die in het midden van een ronde paneelversiering een menselijk gezicht tonen in de Salin I stijl, ruwweg te dateren in de vijfde eeuw. Van deze zijn er enkele gevonden in de lage landen; meer zijn er gevonden in Engeland. De achtpuntige stralenkrans ontbreekt echter in deze gevallen, en de paneelversiering is meer figuratief. Andere schijffibula’s met een compacte ster met vele kleine stralen (zoals in Vermand) zijn onvergelijkbaar.
Een negenpuntige stralenkrans vinden we wel onder andere op de vergulde gespplaat van een uit Putten afkomstige bronzen gesp, te dateren tussen 510-550 n. chr. (Leiden RMO e1940/12.22). Midden in de ster is een bebaard gezicht afgebeeld. Erboven drie ingestanste cirkels met puntjes. Kortom, er zijn wel verschillende overeenkomsten maar het is het toch allemaal net niet.
Er bestaan dus verschillende mogelijkheden voor de afkomst van de hexagons. Het zou kunnen dat er Armeense of Sarmatische handwerkslieden / krijgsgevangenen aanwezig waren in de werkplaats waar ze gemaakt werden. Dat neemt Schorsch in ieder geval voor de rijke zilveren 4e eeuwse schalen aan die op een later moment geschonken waren aan leden van de hulptroepen die een eerbewijs verdienden.
De schijffibula’s met hexagons zijn allemaal gevonden in vrouwengraven. Kazanski wijst op het feit dat vrouwenkleding in traditionele culturen vaak lang in de mode blijft. Terwijl de mannen pronkten met hun ‘moderne’ romeinse eretekens, hoefde dat niet voor de vrouwen te gelden. Kwamen de vrouwen van de hulptroepen dan nog allemaal uit ‘barbaricum?’ In ieder geval mochten de barbaarse hulptroepen volgens een Romeinse wet niet met Romeinse vrouwen trouwen maar alleen maar met elkaar, dus het kan zijn dat de inmiddels goed in het rijk geïntegreerde soldaten huwden met dito vrouwen die nog hechtten aan hun traditionele sieraden. En in de vijfde eeuw waren er veel goed geïntegreerde vreemdelingen aan de limes, met inbegrip van Rhenen.
Literatuur
Böhme, H.W., Germanische Grabfunde des 4.bis 5. Jahrhunderts zwischen unter Elbe und Loire. Text en Platen Munchen, 1974
Michel Kazanski, East Germanic and Alano-Sarmatian Finds of the Early Migration Period in the Roman West. In Aleksander Burschde, John Hines, Anna Zapolsksa, The Migration Period between the Oder and the Vistula, vol. 2. Leiden, 2020, 830-852.
Deborah Schorsch, The Vermand Treasure: A Testimony to the Presence of the Sarmatians in the Western Roman Empire. Metropolitan Museum Journal, Vol. 21, 1986, 17-40.
D.C.Steures, Germanic Pendants and a Roman Medallion. Fifth-century Pendants from the Late Roman Cemetery in the Inner City of Nijmegen. BABesch 77, 2002, 181-185.
D.C.Steures, The Late Roman Cemeteries of Nijmegen. text and figures NO17 , 2011
Annette Wagner en Jaap Ypey, Das Gräberfeld auf dem Donderberg bei Rhenen. Katalog. Herausgegeben von Annemarieke Willemsen. Sidestone Press, 2011
Afbeeldingen (beeldbewerking Pixelpolder/Sjaan van der Jagt)
(c) Judith Schuyf 2024